Gouden Sporen
1270: Een roofridder maakt het grensgebied onveilig en de graaf draagt zijn oom Gwide op om de streek te ontdoen van dit gevaar. De ridder krijgt daartoe echter ontoereikende middelen.
Als dan ook nog blijkt dat een groot, dodelijk ongeluk eigenlijk moord is, moet Gwide zijn aandacht verdelen tussen twee problemen. Ondertussen blijft de dreiging vanuit Bohemen bestaan, totdat de nieuwe Rooms-Duitse koning besluit hier met de grootste ridderslag uit de geschiedenis een einde aan te maken. Zal Gwide zich aan dit bloedbad kunnen onttrekken en kan hij Steinburg redden van de ondergang, als het vermalen dreigt te worden tussen een ontrouwe hertog en een gedreven koning?
Uit het boek..
Bloed kleefde aan zijn ontblote bovenlijf. Zijn armen zaten tot aan de ellebogen in het bloed. Zijn braies waren rood besmeurd.
Met een grimmig gezicht liet Gwide zijn vermoeide armen naar beneden hangen en keek naar het paard dat hij eigenhandig geslacht had.
Jubatus was een goed paard geweest, zijn beste strijdros. Het had hem de afgelopen tien jaar goed gediend en hij was de hengst zeer toegenegen geweest. En daarom, toen zijn tijd gekomen was, had Gwide het aan niemand anders toevertrouwd het dier te doden. Op de grond in het stro lag de goedendag waarmee hij met een enorme slag het dier verdoofd had. Daarna had hij het bewusteloze ros onthoofd. En vervolgens had hij het zelf geslacht.
Het was een soort bizar afscheidsritueel, dat voelde als een terechte boetedoening. Niet dat hij schuld had aan de dood van het dier. Het piepende gereutel in zijn longen was niet meer te genezen geweest. Het was een kostbare aderlating voor de ridder van Quenecrocht, niet alleen in geld, maar ook in emotie. Het was alsof hij een tijdperk afsloot, de jeugdige krijgerjaren achter zich liet.
Aussudra had zwijgzaam toegekeken, haar man in zijn zware taak steunend door haar geruststellende aanwezigheid. Ze had hem dit niet alleen laten doormaken. En nu stuurde ze de knechten aan in de taken die hun wachtten.
“Geef het vlees aan de boeren en horigen,” bromde Gwide, die danig uit zijn humeur was. Het eten van paardenvlees mocht dan door de Paus verboden zijn, hij had zich daar nooit veel van aangetrokken. Openlijk kon hij het niet eten zonder dat de kerk hem de les zou lezen, maar hij verdomde het om goed vlees weg te gooien. De armen zou het niet uitmaken wat voor vlees ze kregen en ze zouden hun heer dankbaar zijn.