Kwaggakoppie
1899: Oorlog dreigt tussen de Boeren van Transvaal en Oranje Vrystaat enerzijds en de Engelsen anderzijds, een oorlog die gaat over goud en diamanten. De jonge Schalk van Swaanswyk neemt met zijn vader en broer de wapenen op als de kommandos bijeen geroepen worden.
Hij is niet van plan de Engelsen ook maar een meter land te geven. Maar is zijn jeugdige naïviteit opgewassen tegen de realiteit van de oorlog en tegen de goddeloosheid van enkele mannen uit zijn eenheid?
Uit het boek..
“Is daardie kwaggas by die rivier, my seuntjie?” De oude, bijna blinde ogen spanden zich in om de vage, drinkende vormen aan de oever van de Hartsrivier te ontwaren.
“Nee, oupa. Gewone sebras.” Laat opa nu maar zijn dromen houden, had zijn moeder hem voorgehouden, maar de jongeman kon het niet. “Kwaggas is seker al twintig, dertig jaar uitgestorwe. Dit weet u tog?”
“Dit sê hulle, maar ek kan dit nie glo nie. Vroeër was daar so baie; diė kan onmoontlik almal dood wees nie.”
Schalk zuchtte. Hijzelf had nog nooit een kwagga gezien. Niet levend althans, want zijn grootvader had enkele huiden. Maar wat had het voor zin zijn oude grootvader te vertellen dat er op de uitgestrekte savannen tussen de Oranjerivier en de Vaalrivier niet langer grote kuddes van deze ezelachtige hoefdieren graasden?
“My vader het die plaas na die diere genoem,” ging grootvader van Swaanswyk verder.
Schalk zuchtte nog wat dieper. Hij had al jong geleerd dat dit zinloos was. Maar in plaats van familiehistoriën aan te moeten horen, had hij liever gesproken over de leeuwenjacht van vorige week of zijn nieuwe paard.
Of over de op handen zijnde oorlog… Maar dat gesprek werd gevoerd door de oudere mannen en tot zijn ergernis hielden ze de achttienjarige Schalk erbuiten alsof hij nog een jongen was.