Amerikaanse Kaperij
Bijna elke zeevarende natie voor 1900 maakte in oorlogstijd gebruik van kapers. Kapers waren zeerovers, die van een land een vrijbrief kregen om vijandelijke schepen aan te vallen in ruil voor een aandeel in de buit. De opereerden dus legitiem en naast de vloot. Pas in 1856 zwoeren de Europese landen de kapervaart af en andere landen, waaronder de USA, volgden in 1899 en 1907.
Ook tijdens de Amerikaanse Revolutie werd er een beroep gedaan op particuliere kapers. De Amerikaanse kaperij was de Engelsen een doorn in het oog. Niet alleen kwetste het hun eer en hun gevoel van superioriteit op zee, maar ook was het kostbaar. Naar schatting dienden gedurende de hele oorlog 55.000 Amerikanen aan boord van kaperschepen. Daarbij zou Engeland een geschatte schade van achttien miljoen dollar geleden hebben, omgerekend naar nu ruim driehonderd miljoen.
De kaperij was vele malen belangrijker voor de Amerikanen dan hun vloot, die in de kinderschoenen stond. Het staatje hieronder toont dat wel aan.
Aantal schepen | Totaal aantal stukken geschut | Vijandelijke schepen ingenomen | |
Continentale vloot | 64 | 1242 | 196 |
Kapervloot | 1697 | 14.872 | 2283 |
Helaas vielen kaperschepen ook vaak in handen van de Engelsen. Hoeveel de Engelsen er precies buitmaakten, vind ik lastig te achterhalen en bovendien is de documentatie incompleet, maar verschillende bronnen spreken van ‘honderden’ tot 1323. Dat laatste cijfer zou betekenen dat het merendeel uiteindelijk het onderspit delfde tegen de Engelse vloot.
Maar hoe dan ook, zonder de kaperij had Amerika het niet gered. In het begin, door de Britse politiek die de import van buskruit beperkte, was er gewoonweg niet genoeg om oorlog te voeren. George Washington berekende dat er in dat eerste jaar maar een voorraad was voor negen schoten per soldaat. In 1777 hadden kapers en handelaren al ruim twee miljoen pond buskruit en salpeter binnengebracht.
Kaper John Manley maakte de Nancy buit en bracht Amerika tweeduizend musketten, eenendertig ton musketkogels en zevenduizend kanonskogels. Kapitein Jonathan Haraden maakte duizend kanonnen buit. De kapers namen talloze Engelse soldaten en meer dan tienduizend matrozen gevangen. Alles bij elkaar waren de Continentale vloot en de kaperij gezamenlijk goed voor zestienduizend Engelse gevangenen, vergeleken met de vijftienduizend door het leger vóór Yorktown.
Het was niet zo vreemd dat mannen liever dienden bij de kaperij dan in het leger, ondanks de risico’s. Een succesvolle reis kon wel duizend dollar per man opleveren. Het gemiddelde loon was toen negen dollar per maand en een soldaat ontving maar zes dollar en twintig cent per maand (als hij al uitbetaald werd). Maar wie gevangengenomen werd (als hij een confrontatie al overleefde), dan werd hij of tot het einde van de oorlog en vaak ook nog daarna vastgezet op gevangenisschepen, die drijvende doodskisten waren, of gedwongen te dienen op Engelse oorlogsschepen, wat al niet heel veel beter was.
Het merendeel van de 12.000 Amerikaanse zeelui die stierven in Engelse gevangenisschepen bestond uit kapers. Newburyport (Massachusetts) verloor 1000 man in de vernietiging van 22 kaperschepen. Gloucester verloor al zijn 24 geregistreerde kaperschepen, waardoor de volwassen mannelijke bevolking in de loop van de oorlog gehalveerd werd. Het verlies aan mensenlevens was dus vele malen zwaarder aan de kant van de vloot dan van het leger.
Kapervaart is dus geen piraterij. Er is toestemming van je land voor nodig en je prooien zijn beperkt tot de vijand. Toestemming kan op twee manieren verkregen worden. Een zogenaamde ‘letter of marque’ gaf bewapende koopvaardijschepen het recht om elk vijandig schip dat ze tegenkwamen aan te vallen. Een kapervaartcommissie werd gegeven aan schepen die als voornaamste taak hadden vijandige scheepvaart te ontregelen. Dat wilde niet zeggen dat als zo’n laatste schip een prijs buitmaakte, ze niet tot handelaren konden worden, als ze de inhoud van het ruim toevallig niet in eigen land kwijt konden, om welke reden dan ook.
Die commissies waren geformaliseerd via een wet van 23 maart 1776, zodat er voor elk kaperschip dezelfde regels waren. Daarnaast werd goed gedrag, voornamelijk tegenover gevangengenomen vijanden, geëist en dat gedrag werd afgedwongen door eigenaren van zulke schepen te verplichten borgtocht te deponeren.
Het aantal schepen waaruit de kapervloot bestaat in het bovenstaande staatje komt niet overeen met wat ik in een ander artikel vond. Daar werd gesproken van bijna 800 schepen die een commissie kregen. De discrepantie kan voortkomen uit het feit dat handelsschepen met een letter of marque ook in dit aantal zijn opgenomen. Het in datzelfde artikel genoemde aantal van 600 vernietigde of ingenomen Engelse schepen wijkt echter wel erg af van het bovengenoemde aantal van 2283, dat ik echter ook in weer een ander artikel tegengekomen ben (waar gesproken wordt over 2300 volgens behoudende schattingen). De documentatie mag dan incompleet zijn, dit verschil is wel opvallend. Weer een ander artikel had het over een kapervloot van meer dan 2000 schepen, met commissies van zowel het Continentale Congres en de staten apart. Misschien zit daar het verschil in?
De cijfers zijn verwarrend. Hierboven wordt gesteld dat de Continentale Vloot maar 64 schepen buitmaakte, terwijl een andere bron het over bijna 200 heeft. Laten we het erop houden dat de kapervaart succesvol was en enorme schade aan de Engelse handelsvloot heeft toegebracht.
De kapervloot was niet homogeen. Elk soort schip was er te vinden, van de Caesar uit Boston (600 ton, 26 kanonnen) tot de Defense uit Falmouth (8 ton). De bemanning kon bestaan uit een paar man in een walvissloep tot meer dan 200 op een groot schip. Men gebruikte wat voorhanden was, maar het meest voorkomende schip waren schoeners en brigantijnen met twee masten.
Ze kwamen ook overal vandaan, maar de belangrijkste thuishavens waren Portsmouth (New Hampshire), Boston, Salem, Beverly en Newburyport (Massachusetts), Philadelphia (Pennsylvania), Baltimore (Maryland), New London, New Haven, Norwich en Wetherfiels (Connecticut), Providence (Rhode Island), en Richmond (Virginia).
Kortom, de Amerikaan was maar al te bereid om de Engelse vijand ter zee het leven zuur te maken, hetzij uit patriottisme of zucht naar avontuur, hetzij uit geldbejag of de wens om te ontsnappen aan een zwaar leven aan de wal. En de kapervaart heeft een niet onbeduidende bijdrage geleverd aan de uiteindelijke overwinning van Amerika op het onoverwinnelijk geachte Engeland.