Broch nam Broc
1697: Een broer en een zuster worden door een geheimzinnig voorwerp teruggezonden naar het Schotland van tijdens de Jacobitische opstanden. Niet in staat om terug te keren naar hun eigen wereld, proberen ze wanhopig zich aan te passen aan het leven van het eind van de zeventiende eeuw.
Dan ontdekken ze uiteindelijk alsnog hoe ze terug kunnen reizen naar het heden en zien ze zich gesteld voor de moeilijkste vraag uit hun leven: willen ze hun nieuwe leven wel opgeven en hun nieuwe verworvenheden achterlaten, ondanks hun voorkennis van de geschiedenis, die weinig goeds voorspelt…
Uit het boek..
“Ciamar a tha thu, Sìolta?” De man hurkte voor haar neer en bood haar een nap brij aan.
Haar ogen brandden nog van vermoeidheid, maar ze was wakker. “Thank you.” Ze probeerde zich te herinneren wat ‘dank je’ was in het Gaelic. “Tapadh leibh.”
Hij glimlachte. “Are ye thankin the hale group nou for the parritch or juist me?”
Ze begreep niet meteen wat hij bedoelde. “You. For bringing me breakfast.”
“Then it is tapadh leat.”
“Okay. Tapadh leat.” De jongeman was vriendelijk en geduldig. En hij leek net zo nieuwsgierig naar haar als zij naar hem. “What’s your name?”
“Bran. Bran MacMhuirich.” Hij zei het alsof zijn achternaam iets zou moeten betekenen, maar het zei haar niets. Ze wist niets van de Schotse clans.
“Tapadh leat, Bran.” Ze zag dat hij haar wilde corrigeren, maar hij zweeg. Ze had klaarblijkelijk iets verkeerds gezegd. Ze hoopte niet dat Gaelic ook naamvallen had. Maar misschien had ze het wel gewoon verkeerd uitgesproken.
“What is this?” Ze lepelde de pap naar binnen.
“Ulag. Havermeal wi watter or melk. Or whisky. Tae growe a bit starker and to bide wairm. Guid fuid whan farin. Ye like it?”
Ze besloot niet te liegen. “No. Not really. But hunger makes raw beans sweet.” Hij kende de uitdrukking niet en moest lachen. “What was it what you just said to me? When you gave me the ulag?”
“Ciamar a tha thu. I askit hou ye war daein.”
Ze herhaalde de woorden langzaam. Ze had gemerkt dat lang niet iedereen Engels sprak. Ze moest zich zo snel mogelijk verstaanbaar maken.
Plotseling besefte ze dat haar broer niet meer naast haar lag. “Where is Sieuwe!?” gilde ze.
“Uist,” suste hij haar. “He is daein fine. He is waikenit and in pyne, but he neena walk. We hae horses.” Hij keek haar onderzoekend aan. “Can ye ride?”