Berkenmeisje
13.000 jaar geleden: Twee jagers van de Paardmensen trekken met hun gezinnen weg naar het oosten om te ontsnappen aan hongersnood. Als ze de hoop al bijna opgegeven hebben, treffen ze een jager van een andere stam.
Opgelucht denken ze dat hun zorgen nu voorbij zijn, maar als blijkt dat hun gebruiken en zeden verschillen als dag en nacht, beginnen problemen die ze niet voorzien hadden. Uiteindelijk belanden ze in de Wolvengrot van de Hertenkinderen. Als ze zich niet kunnen aanpassen, zal er niets anders opzitten dan weer verder te trekken…
Uit het boek Berkenmeisje..
Neushoorn stond in de laatste lentesneeuw naar zijn huis te kijken. Het was stevig gebouwd met mammoetbotten, huiden en plaggen. Hier hadden ze sinds zolang hij zich kon heugen op mammoeten gejaagd.
Dat alles zouden ze moeten verlaten? Het was waar, de jacht was al twee jaar slecht en de winters lang en streng. De steppen, die in de lente bloeiden, waren dorder en droger geweest dan anders. Wat zou hij de uitgestrekte grasvlakten met de witte affodil, het nieskruid en de vlierorchis missen. Velden vol paarse, witte en gele narcissen, rapunzel en margrieten vervulden in de lente zijn hart vol vreugde, maar hij had ze al twee jaar nauwelijks gezien.
En de ziekte waar de Vogeldromers voor gevlucht waren uit het verre oosten en hen voor waarschuwden, had vorige herfst ook enige slachtoffers gemaakt onder de Mammoetstam. Maar het bleef een gok. ‘Vlucht voor de ziekte en de honger naar betere oorden zolang je nog kunt,’ had Sneeuwpanter gewaarschuwd.
Zwarte Marmot had ook op weggaan aangedrongen, ook al deed het hem verdriet op zijn hoge leeftijd. Maar de stam die hij met zijn drie vrienden had gesticht ging voor alles. Maar hij was al zo oud. Hoeveel jaar was het nu? De vingers en tenen van drie mensen, met de vingers van de vierde en nog eens zes, had Zwarte Marmot gezegd. Zo oud was nog nooit iemand geworden.
Zijn vrouw Kraanvogel kwam bij hem staan. “De vrouwen hebben gepakt. We hebben geen familie in andere dorpen en het was toch al tijd de winterhut te verlaten. Laten we naar het westen gaan. Ik wil niet ook mijn laatste zoon verliezen.”
Neushoorn knikte.