skip to Main Content

De Vergeten Franse Paria’s

De Vergeten Franse Paria’s

Door omstandigheden zal ik een tijdje mijn schrijfactiviteiten op een laag pitje moeten zetten of zelfs tijdelijk helemaal moeten stoppen. Maar ik wil wel graag door mijn blogs in contact blijven met hen die ze graag lezen. En deze maand wil ik jullie meenemen naar een vergeten, zwarte bladzijde in de Franse geschiedenis.

Onderlaatst was ik iets aan het opzoeken over historische vooroordelen over bewoners van de oude, Franse provincies. Van Dumas had ik al geleerd dat Parijzenaren wat neerkeken op de mensen uit Gascogne, omdat ze hen als ruw en onbeschaafd, fel en lichtgeraakt beschouwden. Dus ik wilde weten wat de hoofdstedelingen een paar eeuwen geleden over de andere ‘provincialen’ dachten.

En daarbij stuitte ik op iets wat mij volkomen onbekend was en me ook wel schokte. Ik stuitte op de Cagots.

Bij elke zin die ik las, raakte ik dieper geschokt. Ik wist dat er perioden in de Franse geschiedenis waren waarin protestanten, zelfs bij wet, gediscrimineerd werden. Ik wist dat Joden vaak tegen beperkende maatregelen opliepen en niet alleen in Frankrijk. Voorbeelden van minderheidsgroeperingen die vanwege ras of geloof buitengesloten worden, zijn talloos.

Maar de Cagot was een Fransman. Hij sprak Frans of het Franse dialect van de streek waar hij woonde, hij was katholiek, hij zag er precies zo uit als de rest van de Fransen. Maar ze leefden volkomen gesegregeerd. Dat is een beladen term, waarbij je heden ten dage voornamelijk denkt aan de zwarte bevolking van Zuid-Afrika in de vorige eeuw of de Joden in bepaalde westerse landen in vroeger tijden. Maar die term is volledig ook van toepassing op de Cagots.

Er zijn heel veel termen voor hen, afhankelijk van de streek, maar daar wil ik nu niet op ingaan, noch op de vermeende etymologie van het woord, aangezien daar geen uitsluitsel over te geven is. Noch weten we wat hun achtergrond is, waar ze vandaan kwamen, waarover straks meer. Maar eerst wil ik uitleggen wat deze groep precies was en deed.

De Cagots waren een groep Fransen, die voornamelijk in Gascogne en Baskenland woonden, maar ook wel in Noord-Spanje, Poitou en Bretagne. Vóór de Franse Revolutie werden ze zwaar gediscrimineerd en op allerlei manieren buitengesloten.

Ze mochten niet trouwen met mensen van buiten hun groep, Cagot-baby’s moesten bij het invallen van de nacht zonder klokgelui gedoopt worden, ze hadden hun eigen begraafplaatsen. In officiële documenten werden ze uitsluitend aangeduid met een voornaam en werd hun familienaam niet opgeschreven. Wie toch trouwde met een Cagot, werd er zelf ook één. Zelfs als je peter of petemoei van een Cagot-kind werd, was je dusdanig besmet, dat je in het vervolg ook als Cagot gezien werd.

Ze woonden in aparte wijken aan de rand van steden, zeg maar een soort getto’s. Ze mochten geen taveernes binnengaan. Ze mochten een kerk allen binnen via een aparte, vaak lage deur en zaten binnen dan gescheiden van de rest achter een hekje. In sommige kerken kun je de speciale zijdeuren nog zien. Of je vindt dierenkoppen die de banken aangeven waar de Cagots mochten zitten. Zelfs de priester bleef uit hun buurt. Er is een verhaal van een priester in de Pyreneeën die een lange stok gemaakt had, waarop hij het brood voor de communie stak, zodat hij het toch nog aan deze verschoppelingen kon geven.

Omdat hun aanraking als besmettelijk en zelfs dodelijk gezien werd – en soms ook hun blikken naar kinderen – mochten ze niet werken in de voedselindustrie, dus ook niet als boer. Ze mochten geen voedsel of wijn verkopen, geen voedsel op de markt aanraken, geen molens binnengaan, geen openbare putten en bronnen gebruiken.

Ze mochten niet-Cagots niet aanraken en omgekeerd door hen niet aangeraakt worden. Ze moesten op straat plaats maken, zodat een ‘zuiver iemand van puur bloed’ niet tegen hen aan zou botsen. Niemand wilde geld aanraken dat door hun handen gegaan was, wat dan wel weer ertoe leidde, dat ze van veel belastingen vrijgesteld waren.

Ze werden alleen bij hoge nood in de rechtbank gehoord en dan telden de getuigenissen van vier tot zeven Cagots als één. En alsof dat nog niet erg genoeg was, moesten ze ook kleding dragen die meteen voor iedereen duidelijk maakte dat ze Cagots waren, vaak een grote, gele eendenvoet op hun kleding, iets zoals later de Jodenster dus. Omdat ze natuurlijk ook konden fluiten naar ambtelijke banen en zelfs geen priester mochten worden, bleef er weinig anders voor hen over dan handwerksman of beul te worden.

Niet al deze taboes waren overal hetzelfde of bestonden allemaal tegelijkertijd. Ze verschilden sterk van streek tot streek en van eeuw tot eeuw.

Als je een Fransman van vroeger naar de reden zou vragen waarom deze mensen zo besmettelijk werden gezien, dat ze zelfs niet barrevoets mochten lopen of uit dezelfde beker drinken als een niet-Cagot, dan zou je een keur aan antwoorden krijgen. Vaak werd er gezegd dat ze idioten waren, mensen die intellectueel inferieur waren. Er werd gezegd dat ze ketters, kannibalen, tovenaars of weerwolven waren of dat ze seksueel afwijkende voorkeuren hadden. Men dacht dat ze bronnen vergiftigden of men hield het er gewoon op dat ze door-en-door slecht waren.

Er waren, en zijn, talloze theorieën wat hun ontstaansgeschiedenis is. Zo zouden ze afstammelingen zijn van de timmerlieden die het kruis van Jezus gemaakt hadden, of van de metselaars die Solomons tempel hadden gebouwd, maar door God uit Israël verbannen waren vanwege slecht geleverde arbeid. Anderen zeiden dat ze afstamden van de Catharen of Alaanse Arianen, middeleeuwse sekten. Een mildere theorie was dat ze vroege bekeerlingen waren geweest, die door hun toen nog heidense buren gehaat werden.

Nog weer andere ideeën waren dat ze afstamden van de Visigoten die door Clovis bij de Slag van Vouillé verslagen waren, dan wel van de Saracenen en Moren van Al-Andalus na verslagen te zijn door Karel Martel, of wellicht zelfs van Joden. Eén van de meest gehoorde denkbeelden toen was dat ze afstamden van leprozen, die onzichtbaar de ziekte erfelijk met zich meedroegen, of dat ze de nazaten waren van Spaanse zigeuners uit het Baskenland.

Maar geen enkele theorie houdt stand en het blijft ook nu nog een groot raadsel.

Velen geloofden ook dat ze speciale, fysieke kenmerken hadden, zoals het ontbreken van oren of oorlelletjes, of dat ze één oor hadden dat langer was dan het andere. Of ze zouden vliezen tussen hun vingers en tenen hebben, of een krop, of op Goede Vrijdag uit hun navel bloeden. En de meesten waren het erover eens dat ze stonken. Maar in werkelijkheid was er uiterlijk geen verschil tussen een Cagot en een Fransman.

Wel hadden ze in de loop der tijd, zoals te verwachten valt van een geïsoleerde bevolkingsgroep, een eigen cultuur ontwikkeld, maar daar is niets van overgeleverd. Jammer, want dat had misschien een tipje van de sluier op kunnen lichten.

Tijdens de Franse Revolutie werden ze voor de wet gelijkgesteld, want je kunt van de revolutionairen veel zeggen, maar ze waren wel consequent in hun gelijkheidsprincipe – ze hadden ook protestanten en slaven vrijheid gegeven –, maar dat had de vooroordelen niet van de ene op de andere dag veranderd, natuurlijk. Veel Cagots hadden overheidsgebouwen bestormd en geboortearchieven vernietigd om hun afkomst te verbergen, maar dat had niet veel geholpen, want het had niet het geheugen van hun buren gewist. Tot diep in de 19e eeuw bleven de vooroordelen hardnekkig bestaan en waren er zelfs gerenommeerde artsen en psychiaters die vol bleven houden dat ze inferieur waren.

Het is ook niet duidelijk wanneer deze onaanraakbaren voor het eerst ten tonele verschijnen. De eerste meldingen zie je in de 13e eeuw, maar dat zegt niet veel, aangezien er voor die tijd weinig geschreven bronnen zijn. De eerste wetten tegen hen stammen uit 1460. Nu lijken ze uitgestorven te zijn. Een enkele Cagot-gemeenschap bestond nog in Navarra tot begin 20e eeuw. Ze zijn uiteindelijk opgegaan in de bevolking of geëmigreerd naar Amerika.

Ik vind het verwonderlijk dat we van alles lezen en horen over de vervolging van de Hugenoten en de Joden, dat we het hebben over het kastesysteem van India, over Apartheid en Segregatie van zwarten, maar dat we niets, maar dan ook niets horen over deze tamelijk grote groep Franse onaanraakbaren. Honderden jaren was er een constante haat tegen deze groep.

Die haat kwam vanuit het volk. Er waren wel lokale wetten, maar niet vanuit de staat. De Paus, Karel V en veel Fransen koningen waren tegen de discriminatie. En van tijd tot tijd waren er ook lokaal pogingen om het de kop in te drukken.

Zo was er een beroemde rechtszaak in Biarritz in 1718, waarin een man die met een Cagot getrouwd was, vond dat hij het recht had om in de kerk te zitten waar hij wilde. De zaak ging tot het hoogste gerechtshof en de man werd in het gelijk gesteld, maar de bevolking gaf desondanks geen duimbreed toe. Het vooroordeel zat te diep ingebakken. Toen een Cagot vier jaar later het nog eens probeerde, werd hij gestraft. Later stelde het parlement van Bordeaux mannen aan om de discriminatie tegen te gaan, maar zij moesten opgeven, omdat er anders rellen uitgebroken waren. De mensen van Biarritz betaalden gezamenlijk de door het parlement opgelegde boetes, zodat ze maar niet naast een Cagot hoefden te zitten.

Omdat het zo fascinerend is, wil ik toch nog even terugkomen op waar ze nu mogelijk vandaan kwamen of in ieder geval waar de haat tegen deze groep vandaan kwam.

Stamden ze af van leprozen en werden ze gedacht die ziekte geërfd te hebben? Dat klinkt logisch, vanwege het taboe om aan te raken of aangeraakt te worden, maar de discriminatie lijkt terug te gaan tot voor de tijd dat leprozen gescheiden werden van de rest (10e versus 14e eeuw). Bovendien spreekt de oudste wetgeving tegen Cagots niet over lepra. Sommige teksten spreken het zelfs actief tegen. Zo verbiedt een hospitaal in Outrepont in 1291 expliciet “elke cagot of ander gezond persoon” om binnen te komen. Er zijn voorbeelden van onderlinge handel of Cagots die voor anderen werkten. Dus die vlieger gaat niet op.

Tegelijkertijd lijken veel vroege documenten de term ‘cagot’ als synoniem voor ‘leproos’ te gebruiken. Het lijkt erop dat er langzaam een scheiding tussen de twee concepten ontstond, maar ook dat is lastig te bewijzen. En vergeet niet dat het woord ‘leproos’ ook als gewoon scheldwoord gebruikt werd. Als wij iemand een kankerlijder noemen, wil dat niet zeggen dat die persoon ook die vreselijke ziekte heeft.

In de late 16e eeuw nam het parlement van Bordeaux een wet aan tegen Cagots, waarin nadrukkelijk geschreven werd dat “wanneer ze leproos zijn, als er nog steeds enigen zijn, moeten ze kleppers dragen.” Dus blijkbaar geloofden zij dat Cagots ooit leprozen geweest waren, maar tegelijkertijd geloofden ze niet dat ze dat nog steeds waren. Dat maakt het heel lastig de doorwoekerende haat te verklaren.

Veelzeggend is misschien de beschuldiging van de Cortes van Navarra in de 16e eeuw dat de Cagots afstammelingen waren van Gehazi, wiens nageslacht door Jesaja voor eeuwig vervloekt was om leprozen te zijn (2 Koningen 5:27). Ze waren vervloekt door God en mochten dus gehaat worden. Dit is een beetje dezelfde gedachtegang die men toen toepaste om haat voor Joden te verklaren en rechtvaardiging te geven. Zij hadden immers Jezus gedood.

De eeuw erna was een tijd waarin wetenschap hoogtij vierde en natuurlijk zou het prettig zijn als een ongefundeerde haat wetenschappelijk bewezen kon worden. Het was voornamelijk in die tijd dat de wildste theorieën boven borrelden. Om te bewijzen dat Cagots afstammelingen waren van Gehazi, werd beweerd dat het woord afstamde van ‘gahet’, wat weer afstamde van ‘gehazite’, wat ‘afstammeling van Gehazi’ betekent. Het is een aan de haren erbij gesleepte etymologie, die desalniettemin zeer veel aanhangers had.

De wetenschap werkte soms ook in het voordeel van de Cagot. In het begin van de 17e eeuw werd er soms bevolen dat Cagots onderzocht moesten worden door een arts op lepra. Elke keer weer waren de bevindingen hetzelfde: ze waren niet leproos. Maar het volk wilde er niet aan. De dokters konden wel roepen dat er een einde aan de discriminatie moest komen, maar wat wisten die er nu van? Je had immers rode en witte lepra, zo zei men, en de witte variant was niet te zien. En dus was het die ziekte die de Cagots hadden.

Staffan Scheutz vat het in zijn artikel “Beyond Thought – the Cagots of France” mooi en duidelijk samen, beter dan ik het zelf zou kunnen: “We hebben dus duidelijk bewijs dat men in de Middeleeuwen niet algemeen geloofde dat Cagots leprozen waren, maar dat de oude connectie die er bestond tussen Cagots en lepra, later gebruikt werd als onderdeel van een structurele rechtvaardiging voor de discriminatie van hen. Het lijkt mij alsof lepra de oorspronkelijke reden voor de discriminatie was, maar dat het uiteindelijk niets meer en niets minder werd dan een gemakkelijk excuus om door te gaan met haten. Als het tegendeel bewezen werd, en dat gebeurde, dan kwam men eenvoudig met iets anders om de Cagots van te beschuldigen.”

Soms lees je als verklaring ook dat ze vaak timmerlieden waren. En timmerlieden wekten soms negatieve gevoelens op, want zij maakten galgen. Maar waarom werden niet-Cagot timmerlieden dan niet gediscrimineerd? En bovendien werkten echt niet alle Cagots met hout. En dit negatieve stigma was aan het eind van de Middeleeuwen ook wel zo’n beetje verdwenen.

Dan is er nog de verklaring dat ze afstamden van ketters, zoals de Avaren, Katharen of Albigenzen. Er was altijd al een sterke connectie tussen ketters en ziekten, dus ook lepra. De Cagots zelf hebben in een brief aan de Paus zelf hun oorsprong op deze manier verklaard. Maar die gedachte werd al in de 15e eeuw verworpen, want de discriminatie stamde van voor die tijd. Waarom zeiden de Cagots dit dan? Mogelijk deden ze dat, omdat de erfelijke smet van ketterij na vier generaties verdwenen was.

Stamden ze af van de Visigoten? Als bewijs werd aangedragen dat ‘cagot’ etymologisch af zou stammen van ‘caas got’, wat ‘honden van de Goten’ zou betekenen. Dat rammelt net zoveel als de al eerdergenoemde etymologie. Bovendien zou dan de haat voortgekomen zijn uit discriminatie van heidense Franken tegen christelijke Visigoten, wat precies het omgekeerde is van wat de haat eigenlijk inhield.

Waren ze dan toch Saracenen? Die joegen de Goten uit Spanje en waren dus de ‘chasseurs des Gots’ (‘jagers van Goten’), waaruit “natuurlijk” het woord ‘cagot’ voortgekomen is. Daarom moesten ze ook eendenvoeten dragen, want moslims wassen zich met water voor elk gebed en een eend is een watervogel. Je ziet al hoe al die verklaringen als los zand aan elkaar hangen, waardoor ze ook toen al op veel kritiek konden rekenen.

In Engeland dacht men dat Cagots bekeerde Joden waren. Ook hier had men linguïstisch “bewijs” voorhanden. Joden werden immers soms ‘capo’ genoemd en dat was toch echt bijna hetzelfde als ‘cagot’. En bovendien bloedden ze dus op elke Goede Vrijdag. Ook dat was gemakkelijk te weerleggen, maar daar had niemand oren naar. En waren de Cagots niet vaak timmerman? En waren het niet de Joden die Jezus’ kruis getimmerd hadden? En de Cagots emigreerden in grote getalen. Deed het volk van Mozes dat niet ook? Dat ze gewoon discriminatie ontvluchtten, kwam blijkbaar bij niemand op.

In het kort komt het er dus op neer dat de oorsprong van de haat niet bekend is en als die oorsprong er al was, was die in de 16e eeuw, toen de theorieën begonnen om de haat te rechtvaardigen, allang vergeten.

Registers, een soort ‘stamboeken’, werden bijgehouden, eeuw na eeuw, om te kunnen bepalen wie een Cagot was, want zonder die documenten was het onmogelijk er één op het blote oog te herkennen.

Dit is een tijd waarin de strijd tegen discriminatie op elk terrein bijzonder op de voorgrond treedt. Bovenstaande lijkt er echter op te wijzen dat de mens geen andere reden nodig heeft om een groep – of individu – te haten, te vervolgen en buiten te sluiten, anders dan dat er een soort gen is, een ingeboren instinct om een zondebok nodig te hebben, om je haat, ongefundeerd en ongerechtvaardigd, te kunnen uiten, een kanaal te geven om het naar buiten te laten. En daar hoeft de ontvanger van die haat niet eens voor van een ander ras of huidskleur, geslacht of godsdienst te zijn. Al wat volstaat, is dat je ouders en je buren, je vrienden en je gemeenschapsgenoten hen ook haten.

Ik zie veel haat om me heen de laatste tijd. En ik krijg het enge gevoel dat sommige mensen zich pas goed voelen als ze haten kunnen. Haat schijnt lekker te zijn. Voor sommige mensen dan.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top