skip to Main Content

Fabels en Feiten over Piraten

Fabels En Feiten Over Piraten

Ik gebruik mijn blogs om nieuws over mijn allerlaatste boeken en nieuwe projecten te delen of om wetenswaardigheden te vertellen die ik tijdens research tegengekomen ben. Vaak ook vertel ik iets over mezelf, mijn jeugd, mijn interesses. Deze keer wil ik weer wat hersenspinsels met jullie delen. Het is piratentijd!

Dat is niet mijn oudste liefde (dat zijn cowboys), maar wel de eerste die tot een roman geleid heeft. Mijn schrijversavontuur is begonnen met de boeken over Rochette. En over piraten gaan nogal wat fabels rond, zoals bij alles waar Hollywood met zijn vingers aanzit. Nu zijn deze fabels niet 100% op conto van Hollywood te schrijven, want al in hun eigen tijd werden zeerovers behoorlijk geromantiseerd, niet in de laatste plaats door de successen van enkelen en de biografieën die sommige piraten en boekaniers neerpenden.

Voor we hierop ingaan, moeten we misschien eerst even kijken naar wat een piraat is. Er zijn verschillende termen die door elkaar heenlopen: kaper, boekanier, zeerover, piraat. Was dit allemaal hetzelfde?

Nee. Een kaper is een zeerover met een commissie van de kroon, die alleen schepen mag aanvallen van naties waar men op dat moment mee in oorlog is. Zijn schip is vaak in handen van particulieren of de staat en de manschappen krijgen een deel van de winst bovenop een standaardloon. Hij opereert dus binnen de wet.

Een boekanier is een zeerover die meer op het land dan op zee actief is, die de zee als verplaatsing gebruikt tussen zijn landdoelen. Hij opereerde in de Amerikaanse wateren en kwam voort uit de jagers die de scheepslieden van wild voorzagen. Hun naam stamt af van een Indiaans woord dat ‘vlees roosteren’ betekent.

Een piraat, ten slotte, is een zeerover avant la lettre.

Terug naar de romantisering. Hun leven was niet rooskleurig. Het was ruw, gevaarlijk, hard en wreed. En vooral vaak ook kort. Erg kort, met niet zelden een gewelddadig einde. En niet elke piraat werd rijk. Bij lange na niet! Waarom dan had het piratenleven zo’n aantrekkingskracht, zowel op de mannen die hiertoe, vrijwillig dan wel gedwongen, overgingen als op de lezers van biografieën en romans?

 Het antwoord is vrijheid. Vrijheid en democratie. Vrijheid, democratie en zelfbeschikkingsrecht. Waarden waarnaar elk mens hunkert, maar die voor velen onbereikbaar zijn en zeker in de zeventiende eeuw. En de laatste tijd staan ze ook weer volop in de schijnwerpers.

Maar in die tijd was je overgeleverd aan gerechtelijke willekeur, aan schrijnende sociale ongelijkheid, aan knechting in de ruimste zin des woords. De vrouw was volledig ondergeschikt aan de man. De arme was ondergeschikt aan de rijke. Elk mens was ondergeschikt aan de kerk en elke burger aan de koning, elke contractarbeider aan zijn juridisch eigenaar. En elke matroos aan zijn kapitein…

Dat die onvrijheid en ongelijkheid en willekeur leidden tot ernstige misstanden, hoef ik niemand uit te leggen. Democratie was vrijwel onbekend. De republiek der Nederlanden kwam in de buurt, maar een algemeen stemrecht bestond niet, gelijkheid bestond niet.

Maar de 17e-eeuwse boekanier had de ultieme vorm van democratie uitgevonden. En voor de verandering bleek die utopie geen utopie, maar een systeem dat in de praktijk wonderwel werkte! En dat sprak tot de verbeelding, mannen die zelf bepaalden wat ze met hun leven deden en aan niemand, zelfs misschien niet aan God, verantwoording hoefden af te leggen, mannen die geen belastingen betaalden, mannen die in elke beslissing aangaande hun leven en toekomst een stem hadden, mannen die gelijk waren aan hun medemens, zelfs als ze als slaaf geboren waren.

Waar op een regulier schip de officieren een eigen hut hadden, beter eten kregen en een exorbitant hoger salaris kregen, was dat op een piratenschip heel wat anders.

Op een Engels oorlogsschip van de eerste rang verdiende de kapitein achttien keer zoveel als een ervaren matroos, terwijl zijn aandeel in het prijzengeld honderd vierendertig keer zo hoog lag. Op een piratenschip kreeg de kapitein meestal maar anderhalf of twee keer zoveel, en dan alleen nog bij de gratie van de mannen.

Evenmin kregen officieren op de vrije vaart privileges in de vorm van een eigen hut of meer voedsel. Alle victualiën aan boord werden gelijkelijk verdeeld en iedereen mocht ervan nemen wanneer hem dat uitkwam. Zelfs als er tekorten ontstonden, moest er gestemd worden of er gerantsoeneerd mocht worden. Er is een verhaal overgeleverd van een kwartiermeester die aan wal zijn kapitein een jas afnam, omdat die geen toestemming aan de bemanning gevraagd had die uit de gemeenschappelijke kledingkist te pakken.

Officieren werden gekozen en konden dus bij wangedrag ook weer afgezet worden. De mannen bepaalden gezamenlijk, door te stemmen, waarheen ze zouden varen en welke prijs er wel en niet genomen mocht worden. Alleen als het gevecht eenmaal aangegaan was, had de kapitein absolute zeggenschap, anders zou er chaos ontstaan.

De kapitein kon de straffen wel opleggen, maar nooit uitvoeren. Dat mocht alleen de kwartiermeester. Zo werd misbruik voorkomen. Wie je ook was aan boord, iedereen was gelijk. Er werd zelfs geen onderscheid gemaakt tussen blanken en zwarten, wat in een tijd van slavernij hoogst ongebruikelijk was.

En door die vrijheid en levensstijl maakten ze een onuitwisbare indruk op hun tijdgenoten, waardoor ze door latere generaties geromantiseerd werden. Feiten waren fictie geworden. En de hedendaagse schrijver moet daar een evenwicht in zien te vinden.

Belangrijker dan rijkdom was dus hun vrijheid. Het heette dan ook niet voor niets de vrije vaart. Een synoniem voor piraat is vrijbuiter. Het vooruitzicht op rijkdom speelde uiteraard ook mee, maar de buit die door piraten binnengehaald werd, wordt schromelijk overschat. Hoewel enkele exorbitante bedragen buitgemaakt zijn in een enkele expeditie en die uiteraard beklijven, zijn de meeste verhalen over schatten een fabel. Meestal bestond de buit uit niet veel meer dan water en voedsel, hoognodige onderdelen om het eigen schip varende te houden en niet zelden medicijnen zoals kwik. Tegenover elk succesverhaal staan legio verslagen van piratenschepen die na een expeditie van meer dan een jaar met lege handen stonden.

De kapitein werd dus gekozen door de manschappen en had zijn commando te danken aan kunde, durf en succes. Vaak waren ze ook degenen die konden navigeren. Een  heel enkele keer was hij de eigenaar van het schip of had hij het vertrouwen van de geldschieter. Hij was absoluut de baas tijdens het gevecht, maar bepaalde niet de route, noch welke prijzen er genomen moesten worden. Dat waren democratische besluiten.

De kwartiermeester was de eigenlijke baas, de nummer twee aan boord. Hij was een ‘uitdeler’: hij verdeelde het prijzengeld, werk en het voedsel en hij deelde de straffen, wapens en het kruit uit. Hij was degene die de enterploegen voorging. Hij bepaalde welke buit aan boord van een ingenomen schip de moeite waard was gezien de tijd die ze hadden en de ruimte aan boord. Hij was de enige die een straf ten uitvoer kon brengen en het was zijn taak ruzies tussen de mannen te beslechten, dus ook om getuige te zijn bij duels. Hij hield ook de rekeningen en lijsten bij en werd meestal als kapitein aangesteld over een buitgemaakt schip.

Naast deze twee officieren waren er aan boord nog enkele andere lieden die belangrijker waren door hun functie dan de gewone opvarenden. De bootsman was de baas over de tuigage in de haven, van de dekploegen en de ankers en de vlaggen. Kortom, het schip zelf en het onderhoud daarvan waren zijn taak. Hij riep de ploegen aan het werk en was dus een soort voorman, maar had ook het toezicht over de staat van het voedsel. Dat maakte hem dus ook inspecteur. Vaak wist hij ook wel wat van navigatie. Hij was de nummer drie aan boord.

De stuurman of zeilmeester was degene die kon navigeren en met kaarten en instrumenten de koers kon bepalen. Soms had een piratenschip een aparte zeilmeester, vaak ook was het de kapitein of de eerste maat die deze kennis bezat. De eerste maat was dan een soort reservekapitein, maar op een piratenschip lag deze functie meestal bij de kwartiermeester, die dus aanmerkelijk machtiger en belangrijker was dan op een regulier schip.

De kanonnier, de zeilmaker en de timmerman waren onderofficieren en kregen dan ook een groter aandeel, net als de hoge officieren. Muzikanten werden op alle schepen belangrijk geacht om het moreel hoog te houden. Natuurlijk kon een piratenschip ook niet buiten een chirurgijn, maar bij gebrek aan een echte arts werd de timmerman aangewezen.

Op vlootschepen waren altijd jonge jongens van hooguit een jaar of twaalf aan boord. Ze moesten de officieren bedienen en alle andere rotklusjes aan boord opknappen. Tijdens de slag moesten zij het kruit aandragen en werden daarom in Engels vaak ‘powder monkeys’ genaamd. Op een piratenschip waren er officieel geen scheepsjongens. Hun taak werd daar meestal ingevuld door de nieuweling aan boord. Niet verbazend waren het vaak deze jonge jongens die het eerst aanmonsterden op een piratenschip, wanneer hun eigen schip ingenomen werd.

Terug naar de romantisering. Dit fenomeen heeft altijd tot gevolg dat de waarheid verdraaid en vertekend wordt. Feiten sneeuwen onder en fabeltjes worden gemeengoed. Bij piraten is dat niet anders. Aan de mythevorming met al zijn foute ‘feiten’ hebben zowel de piraten die hun memoires voor geld opschreven en uitgaven, bijgedragen, als latere romanschrijvers en nog weer later het fenomeen film. Dus wat klopt er nu niet van het beeld dat we nu van een piraat hebben?

Laten we beginnen met het kenmerk van piraten: de zwarte vlag met doodskoppen en gekruiste beenderen. Die wapperden toch op alle piratenschepen?

Fout! De eerste zwarte vlaggen met angstwekkende afbeeldingen zijn pas rond 1700 voor het eerst te zien op de zeven wereldzeeën. En dan nog hadden alleen de vlaggen van Black Sam Bellamy en Edward England een doodshoofd met gekruiste beenderen. Andere kapiteins kozen voor skeletten, kortelassen, zandlopers en bloedende harten, in wit of rood.

Wat voor vlag gebruikten de piraten vóór 1700 dan? De meeste voelden zich verbonden met hun land van herkomst en gebruikten meestal die vlag. Of ze hadden een commissie en gebruikten dan de vlag van dat land. Of ze lieten een valse vlag wapperen om hun prooi om de tuin te leiden. Er is sprake van geheel zwarte vlaggen, maar die waren zeldzamer. Wel was er de bloedvlag, een vuurrode vlag die pas gehesen werd als er niet langer genade gegeven zou worden, noch gevraagd.

Evenmin lieten piraten hun slachtoffers over de plank lopen. Dat is een schier onuitroeibare mythe. Waarom zoveel moeite doen als je iemand ook gewoon overboord kon kieperen? Piraten deelden dezelfde straffen uit als op gewone schepen, dus werd er gegeseld, aan de mast genageld, spitsroede gelopen, kromgesloten, van aandeel vervallen verklaard of eenvoudig doodgeschoten. Het beruchte kielhalen lijkt niet of nauwelijks toegepast te zijn.

Een typische piratenstraf die niet tot het land der fabelen hoort, is het achterlaten op een onbewoond eiland met alleen een fles water en een geladen pistool om zelfmoord te plegen. De gestrafte werd gouverneur van zijn eiland gemaakt, zogezegd, en de afloop was bijna altijd fataal.

En dan het piratenschip. Niets is zo tot de verbeelding sprekend als een gehavende zeeman, die turend tegen de zon in, af en toe door opsproeiend zeeschuim geteisterd, het schip voortjaagt over de woelige baren, draaiend aan het grote stuurwiel. Wederom fout! Het eerste stuurwiel komt pas rond 1700 en bestond dus niet in de tijd van beruchte boekaniers als Laurens de graaf en Morgan.

Overigens waren zeker in het begin van de piratentijd grote piratenschepen met drie masten zeldzaam. Meestal hadden ze een veel kleiner schip, soms niet meer dan een kano. Als ze toch een groot schip bemachtigden, dan gingen ze meteen aan de slag met de bijl. Het voorkasteel (bak) en achterkasteel (kampanje) werden bijna altijd weggehaald. Het hele schip werd dan ‘flushed decked’, zoals het in het Engels heet, dus gelijkdeks. Dat was een groot voordeel als er geënterd werd. En er werden meer geschutsgaten in de wand uitgehakt, want extra vuurkracht was voor een piratenschip cruciaal.

Dan over het enteren. Weer zo’n fabel. Nee, er werd niet massaal aan touwen heen en weer geslingerd. Het zal best wel eens gebeurd zijn, maar het was zeker geen gemeengoed. Meestal was het piratenschip kleiner dan zijn buit. Dan werd het langszij gelegd of er werd bij de boeg of spiegel aangehaakt, waarna ze eenvoudig tegen de wand opklauterden, alsof een muur van een vesting genomen werd. En feitelijk was het ook niet anders dan dat. Soms werden de boegspriet of een omgevallen mast gebruikt als loopplank, wanneer de situatie dat toestond.

Als de schepen even hoog waren en de relingen dicht genoeg bij elkaar lagen, kon er eenvoudig overgesprongen worden, maar aangezien de meeste schepen bovenaan iets naar binnen terugwijken en een schip beweegt, zal dat niet zonder gevaar geweest zijn. Nogmaals, een enkeling zal onder bepaalde omstandigheden misschien best wel eens aan een losgeraakt touw overgezwaaid zijn, maar ze stonden echt niet allemaal met hun kortelas tussen hun tanden en een touw in de hand op de reling te wachten.

De hoogtijdagen der piraterij lagen tussen 1660 en 1730. In die zeventig jaar veranderde er niet alleen veel in de zeevaart, maar ook in de mode. En dus ook wat een piraat droeg. Een piraat droeg dat wat zijn tijdsgenoten ook droegen. Aan boord ging hij barrevoets of droeg hij schoenen, droeg hij een driekwartbroek met wijde slobberpijpen, maar zonder broekzakken, en een hemd met jas. Om hun onafhankelijkheid en hun gelijkheid tot de rijken, die eens hun meerderen waren, te onderstrepen dosten ze zich graag uit in opzichtige accessoires, zoals kleurige heupsjerpen. Er zijn ooggetuigenverslagen die vertellen hoe piraten aan wal zich tooiden met hemden met kant, hoeden met veren en kostbare, buitgemaakte jassen, maar dan wel weer gewoon met blote voeten. Dat zal een potsierlijk gezicht geweest zijn.

Een ongewapende piraat is een dode piraat. Maar Captain Blood mag dan een rapier met komgevest gebruiken, de echte boekanier droeg een kortelas, een korte, enigszins kromme houwdegen. Ze bewapenden zich verder met enterbijlen, pistolen en musketten. Zeer geliefd waren ook 17e-eeuwse handgranaten.

Maar een houten been? Oh ja, ze verloren dikwijls ledematen. De piratenartikelen vermeldden niet voor niets de uitkeringen voor het verlies van ogen, armen en benen. Maar na het verlies van een hand of been was je carrière aan boord wel over. Hoe wilde je in vredesnaam met één been of arm in het want klimmen of op de ra een zeil inhalen? Want een plaatsje voor de gehandicapte ex-piraat als kok aan boord was er zelden; piraten kookten hun eigen potje aan dek.

Velen denken verder dat de gemiddelde piraat zijn leven eindigde aan de galg van Executioner’s Dock in Wapping. Maar de kans dat een piraat gehangen werd, was in die beginjaren uiterst klein. Eerder overleed hij door ziekte, zoals John Bowen, ongelukken aan boord, tijdens actie, zoals Black Bart Roberts, Richard Sawkins en Thomas Tew, door overmatig drankgebruik, zoals Morgan, door onderling geweld, zoals Van Hoorn, door schipbreuk, zoals Grammont, en Nau l’Olonnais viel in handen van kannibalen. Of ze verdwenen in de vergetelheid, misschien wel om te rentenieren van hun buit, zoals Henry Avery, Laurens Prins en Rok Brasiliano. Bartholomew Sharp stierf in de gevangenis en Dampier overleed gewoon in zijn eigen bed.

Natuurlijk, Samuel Bellamy, William Kidd, Blackbeard en Calico Jack Rackham zijn gehangen, maar het aantal piraten dat aan de galg kwam, was uiterst gering, zeker vóór 1700. Coxon is zelfs meerdere keren in een proces vrijgesproken.

Dat kwam niet omdat ze zo moeilijk te vangen waren. Dat kwam omdat hun de hand boven het hoofd gehouden werd. Overal waren vrijhavens waar piraten konden gaan en staan waar ze wilden. Gouverneurs knepen hun ogen dicht, want het geld dat de vrijbuiters binnenbrachten, was niet te versmaden. Zolang ze zich voornamelijk richtten op Spaanse buit, kon het maar weinig mensen wat schelen, al was men dan officieel niet in oorlog met Spanje. Hardop werd er geprotesteerd, ook door de koning, maar in de praktijk ondernam men maar bitter weinig. Voor de show werd er af en toe iemand gearresteerd of zelfs gehangen, maar meestal had een piraat in de 17e eeuw niet zo heel erg veel te vrezen zolang hij uit handen van de Spanjaarden bleef.

Behalve het geld, was er nog een goede reden om de boekaniers niet te vervolgen, zeker in de beginjaren. Jamaica, de rijkste kolonie van Engeland in de west in die dagen, werd nauwelijks door de vloot beschermd. Het moederland had eenvoudigweg het geld, noch de capaciteit om dat te doen. Voor hun bescherming waren de planters volledig afhankelijk van de boekaniers. Geen wonder dat Port Royal uitgroeide tot de belangrijkste vrijhaven in de Cariben. Ze werden openlijk en met open armen ontvangen, zelfs door de notabelen, die hen graag fêteerden.

En toen de publieke opinie in de koloniën zich ook langzaam tegen de zeerovers ging keren, omdat de handelaren machtiger werden dan de planters, bleken ze met de geringe middelen en door de lokroep van de vrije vaart zo moeilijk te bestrijden, dat gouverneurs en koningen hun liever gratie aanboden en zelfs hoge posities, dan dat ze probeerden hen voor het gerecht te slepen en veroordeeld te krijgen. Morgan, de ‘koning’ der boekaniers, is zelfs luitenant-gouverneur van Jamaica gemaakt.

En belandde een piraat ten slotte toch voor de rechter, dan was het nog niet zo eenvoudig hem veroordeeld te krijgen. Vaak wisten ze vrijspraak te regelen in ruil voor zeekaarten van onschatbare waarde die ze op hun reizen hadden gemaakt of buitgemaakt. Dikwijls hadden ze machtige sponsoren die achter de schermen wat regelden. En zelfs in die tijd kon men niet zonder bewijs veroordeeld worden en dat lag vaak uiterst moeilijk. Het waren vaak de piraten die, terecht of onterecht, wisten te bewijzen dat ze tijdens plunderingen ziek of gewond waren geweest en dus niet hadden kunnen deelnemen of door hun medepiraten gedwongen waren aan te monsteren, wat inderdaad geen ongewone handeling was.

Maar tot rechtszaken kwam het die eerste vijftig jaar van de Gouden Eeuw der Piraterij zelden. Voor geld en veiligheid wilden de kolonialen en tot op zekere hoogte daarmee ook het moederland wel een oogje dichtknijpen en de piraten hun vrijheid en levensstijl geven. Er werd voor het eerst pas serieus jacht gemaakt op piraten na het beëindigen van de Spaanse Successieoorlog, toen de zeeën geteisterd werden door plotseling werkloos geworden kapers die zich nu op de illegale piraterij stortten.

Een aparte vermelding verdient het proces tegen Kidd. Dat is historisch. Lange tijd werd er aan delen van Kidds verklaringen getwijfeld, maar in het begin van de 20e eeuw doken ineens zijn verdwenen Franse passen op in het archief! Ze waren dus inderdaad bewust verdonkeremaand! En eind 2007 is de Quedagh Merchant op de bodem van de zee gevonden op de plek waar Kidd zei dat hij het schip had achtergelaten.

Dat Kidd veel onrecht is aangedaan, is onomstreden. Hoe onschuldig hij precies was, zullen we nooit helemaal weten. Misschien was hij geheel onschuldig of op zijn best schuldig aan door zijn muitende bemanning opgedrongen amateurpiraterij. Daar lijkt het wel op, al valt het niet met zekerheid te zeggen. De complottheorie, waarin Kidd er stiekem op uit gestuurd werd om Avery’s goud op te halen, is allerminst bewezen. Wie meer wil weten, kan ik het boek Treasure and Intrigue: The Legacy of Captain Kidd van Graham Harris aanraden of anders de website www.captainkidd.org van Paul Hawkins of de Captain Kidd Conspiracy Documentary, te vinden op YouTube.

En hoe zit het met het onuitroeibare beeld van een piraat met een papegaai op zijn schouder? Dat zou wel eens waar kunnen zijn, denken ‘piraatgeleerden’. Natuurlijk betekende dit niet dat elke piraat voortdurend met een papegaai rondzeulde, maar aan boord waren huisdieren. En piraten hielden zich op in exotische landen en hadden dus exotische huisdieren, die vaak tevens verhandeld konden worden aan rijke lieden die graag iets buitenissigs bezaten om goede sier mee te maken. Aapjes waren niet ongewoon. William Dampier beschrijft dat de beste papegaaien uit Vera Cruz kwamen. Dus een papegaai zou niet iets zijn geweest wat voor veel opgetrokken wenkbrauwen had gezorgd.

Maar piraten zeiden niet te pas en te onpas arrr. Dat is pure fictie.

Piraten mochten dan gekleed gaan naar de heersende mode – hoewel misschien wat flamboyanter aan wal – en spreken zoals hun tijdgenoten, ze aten anders. Allereerst aten ze geen brood. Er was zo goed als geen brood te krijgen in de Cariben! Er werd nauwelijks tot geen graan verbouwd. Meel moest dus geïmporteerd worden en was dus gruwelijk duur. Tenzij het van maïs gemaakt was, was brood dus prijzig.

Nee, de armelui en dus ook piraten aten over het algemeen wat er in overvloed was. En dat waren… schildpadden! Port Royal had zijn eigen schildpadmarkt, bij de zogenaamde turtle crawls, een Engelse verbastering uit het Nederlandse woord ‘kraal’, waar de schildpadden in het water in leven gehouden werden tot het moment daar was om ze letterlijk in de pan te hakken.

Daarnaast maakten piraten salmigundi, een stoofpot waar je letterlijk alles inflikkerde wat maar voorhanden was. Denk hierbij aan een exotische mengeling van geitenvlees, in gekruide wijn gemarineerd schildpadvlees, gepekelde vis, hardgekookte eieren en uien, kool en palmharten, met tropische vruchten, knoflook, zout en mosterd. Maar met één heel belangrijk ingrediënt dat onmisbaar was en het voedsel typisch ‘piraats’ maakte: hete kruiden. Het kon een piraat niet spicy genoeg zijn. En de werkelijke ‘die hard’ die blasé geworden was en wiens smaakpapillen al naar zijn grootje waren, roerde er dan met gusto nog buskruit doorheen ook. Dood moest je toch, dus dan maar van het eten!

De verhalen over hun overmatig drankgebruik en de buitenissige drankjes die piraten verzonnen, zijn geen fabeltje. Het is mijn plan om nog eens een keer voor vrienden en familie een authentieke, historisch correcte piraten BBQ te houden, inclusief de mixjes die ze creëerden. Afgezien dan die met buskruit. Laten we dat dan maar niet doen.

Voor de liefhebber noem ik hier een paar bekende drankjes. Momme of mum(me) was sterk, gekruid bier van tarwe en haver, dat al bekend was in de middeleeuwen en als Brunswijcker Mumme nog te koop is. Calibogus was ‘spruce beer’ of gewoon bier met molasse en rum. Flip was bier met rum, honing en specerijen, dat verwarmd werd met een hete pook. Een zwarte aframmeling was rum met buskruit en rumbombazijn was hete rum verrijkt met specerijen, suiker, eieren en andere spiritualiën, zoals cider, bier, brandewijn, sherry of wijn. En dan waren er nog dodelijke stooksels als kilduivel en steenwal.

Om nu dit relaas af te sluiten, wil ik nog een grappig weetje met jullie delen over Davis en Wafer. De piraten Davis, die Paaseiland ontdekt zou hebben, en Wafer zaten een tijd gevangen in Virginia tot ze uiteindelijk hun vrijheid kochten met hun buitgemaakte goud. Tot zo ver is dat niets bijzonders, ware het niet dat van dat geroofde goud het college van Williamsburg (toen nog Middle Plantation geheten) is betaald. Dus de op één na oudste universiteit van de U.S.A. is betaald met piratengoud!

Maar dat is dan weer niet iets dat tot de verbeelding spreekt en tot mythevorming zal leiden…

Dit bericht heeft 2 reacties
  1. Heel erg mooi geschreven toch komt dit alles mij niet onbekend voor. over de bbq dan wel ook in outfit Rona en dan zijn wij van de partij

    1. Uiteraard in outfit, anders is er geen lol aan 😉 Ik ben nog op zoek naar een stemmige ambiance… Mijn achtertuin is zo gewoontjes en de buren zouden zo’n bacchanaal denk ik niet waarderen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top