skip to Main Content

IJstijd

IJstijd

Ik heb deze maand door omstandigheden weinig tijd om een geheel nieuwe blog te schrijven. En dus haal ik iets uit de mottenballen. Heel lang geleden heb ik een verhaal geschreven dat zich afspeelt in de laatste IJstijd (Berkenmeisje). Daarvoor heb ik enorm veel research gedaan en later, toen ik het in kleine oplage liet drukken, nog eens. Inmiddels had ik namelijk toegang tot internet en er waren nieuwe vondsten gedaan of oude vondsten waren geherinterpreteerd. Omdat dit boek niet in de bibliotheek ligt en ik denk dat sommigen wel geïnteresseerd zijn in wat mijn onderzoek heeft opgeleverd, plaats ik vandaag de historische feiten zoals ze achter in de roman staan op mijn blog in de vorm van een vraag met antwoord.

Eindigde de IJstijd plotseling of geleidelijk?

Een abrupt einde lijkt onlogisch, want men zou een overgangsperiode verwachten van honderden, zo geen duizenden jaren. Maar dat is niet het geval. Het einde van de IJstijd was relatief plotseling. Het koude Dryas-stadiaal (12.700-11.560 jaar geleden) begon binnen tien jaar! Het eindigde al even abrupt. In Groenland, bijvoorbeeld, kwam het einde binnen 40-50 jaar in drie stappen van maximaal vijf jaar. Andere data geven aan dat het elders zelfs zeven graden warmer werd in een paar jaar (9610 v.C.). Door de hele geschiedenis heen zien we dit soort schommelingen, telkens met desastreuze gevolgen.

Hoeveel mensen leefden er toen en hoe groot was een stam?

De Dordogne was tamelijk dichtbevolkt. 30.000 jaar geleden woonden er geschat 330.000 mensen. Dat liep terug naar 130.000 mensen 23.000 jaar geleden. En rond 13.000 jaar geleden was het weer opgelopen naar 410.000 mensen. Dat geeft dus aan dat de levensomstandigheden gunstig waren.

Een groep of stam (of ‘grot’ zo je wilt) bestond, wederom geschat, uit vijfentwintig tot honderd individuen. Ze waren uiteraard niet sedentair. Ze waren nomadische jager-verzamelaars, die mogelijk in de winter in grotten scholen en in de zomer rondtrokken, hetzij in tenten, waarvan vondsten zijn, hetzij van grot naar grot.

Het is natuurlijk onbekend of ze zomer- of stambijeenkomsten hadden, maar dat is wel waarschijnlijk. Er is onomstotelijk bewijs voor (verre) handel en misschien zullen meerdere groepen samengekomen zijn voor een grote jacht op bijvoorbeeld mammoeten. Ook andere nomadische volkeren, zoals bijvoorbeeld de Noord-Amerikaanse Indianen, komen in de zomer in enorme groepen samen, om in de winter op te breken in kleinere eenheden.

Wanneer is het taalschisma ontstaan?

Verwante talen behoren tot een taalfamilie. Meerdere taalfamilies behoren weer tot grotere groepen. Zo behoort het Nederlands tot de Germaanse talen en maken de Germaanse talen deel uit van de enorme Indo-Europese taalgroep. Maar wanneer was dit nog één taal en wanneer begon het schisma, de verandering die de verschillende talen liet ontstaan? Met andere woorden: spraken alle inwoners van Europa 13.000 jaar geleden één en dezelfde taal, eventueel met wat dialecten, of waren er, zoals in het boek, al verschillende talen? Waarschijnlijk spraken ze één en dezelfde taal. Het vroegst mogelijke einde van de Proto-Indo-Europese taalkundige eenheid wordt geschat op 3400 v.C.

Bestond blond of rood haar al?

Ook dat is een lastig te beantwoorden vraag. Er is de laatste tijd veel DNA-onderzoek gedaan, wat tot nu toe als conclusie heeft dat de moderne mens uit de IJstijd een vrij donkere huid had, bruin of zwart haar en bruine of blauwe ogen. Blond en rood haar zijn waarschijnlijk van recentere tijden en mogelijk ontstaan rond het Baltisch gebied. Er wordt ook geopperd dat het een erfenis van de Neanderthaler geweest zou kunnen zijn. De oudst teruggevonden persoon met blond haar is tot nu toe een lichaam uit Afontova Gora (Siberië) dat is gedateerd op 14.700 jaar geleden. Daarentegen is een 7000 jaar oud lichaam uit Spanje van een persoon met een donkere huid, blauwe ogen en bruin haar, zoals ook de Cheddar Man.

Hadden ze al pijl en boog, slinger, speerwerper en werphout?

We hebben speerpunten (voor zware stoot- en lichtere werpsperen) teruggevonden, harpoenen en vuistbijlen. Maar hoe oud is de pijl en boog? Wederom is het onduidelijk en weten we het niet zeker. De eerste vondsten zijn van een paar duizend jaar later, maar misschien dat ze het al eerder kenden en dat we het alleen niet teruggevonden hebben. De slinger is aantoonbaar voor het Neolithicum, maar is waarschijnlijk veel ouder en tijdens het Boven-Palaeolothicum ontdekt.

De speerwerper stamt zeker uit de IJstijd. De meeste Europese vondsten stammen uit het Magdalénien, vaak fraai versierd in de vorm van een dier. De oudste speerwerper, ook wel atlatl genaamd, is 17.500 jaar oud, is gemaakt van rendiergewei en is gevonden in Combe Saunière in de Dordogne. Maar mogelijk is hij nog veel ouder, want de Mungo Man (42.000 jaar oud) heeft artritis in zijn rechter elleboog, een aandoening die tegenwoordig een atlatl-elleboog genoemd wordt.

Hoewel de boemerang cultureel geassocieerd wordt met Australië, zijn ze ook elders gevonden. Beter is het woord werphout, want een boemerang keert weer terug in de hand van de werper, terwijl de traditionele werphouten dat niet doen. In de Obłazowa Grot in de Karpathen is een werphout van mammoetslagtand gevonden die 30.000 jaar oud is.

Hadden ze boten of kano’s?

Ja, hoogstwaarschijnlijk wel. De oudst teruggevonden boomstamkano stamt uit 8000 v.C. Maar eerder waren volkeren al de zee overgestoken. Een petroglief uit Azerbeidzjan nabij de Kaspische Zee uit 10.000 v.C. toont een lange boot. Geschikt gereedschap voor het maken van boomstamkano’s verschijnt rond 10.000 v.C. Er is enig bewijs dat huidboten (kajaks, coracles) al in 9500 v.C. bestonden, maar dat is onzeker. Dit bewijs bestaat uit rendierbotten met speerwonden in de nek alsof ze vanuit een boot bij het zwemmen geraakt zijn, precies zoals ook de Inuit nu nog jagen. Waren er misschien ook kano’s van berkenbast, zoals sommige Noord-Indiaanse stammen die maakten, of van riet, zoals al eeuwenlang in Irak en Peru gebruikt worden? Het is mogelijk, maar zeker zullen we het niet weten. In ieder geval waren er berken en is Arctagrostis latifolia (“poolgras”) lang genoeg (tot 1,5 meter) om het als zodanig te gebruiken.

Hadden ze tamme honden?

Ja. De genetische afscheiding tussen honden en wolven vond plaats ergens tussen 40.000 en 20.000 jaar geleden. De domesticatie begon 15.000 jaar geleden. De eerste vondst waarvan onomstotelijk vaststaat dat het een hond is, is het dier dat in Bonn-Oberkassel naast mensen begraven is en 14.200 jaar oud is. Er zijn betwiste vondsten van 36.000 jaar oud.

Hadden ze mijnen?

De oudste mijn is 43.000 jaar oud, maar die ligt in Swaziland. Het was een okermijn, waarmee oker dus eerder gemijnd werd dan vuursteen! De meeste mijnen in Europa zijn Neolithisch. In Oostenrijk is een zoutmijn gevonden bij Hallstatt die al 7000 jaar in gebruik is. Toch is oker- en vuursteenmijnbouw voor het Laat-Paleolithicum wel verdedigbaar, al zal het open mijnbouw geweest zijn en geen galerijbouw.

Hadden ze wapens van paarden- en ezelkaken?

Nee. Ze zijn niet gevonden, althans. Of misschien hebben we ze niet als wapen geïnterpreteerd. Dat kan natuurlijk altijd ook. Maar uit het Neolithicum zijn ze wel bekend. Ook in de Bijbel worden ze genoemd. Azteken en sommige Noord-Amerikaanse stammen gebruikten ze, dus waarom niet? Dat iets niet gevonden is, betekent niet dat het er niet was. Maar bewijs is er dus niet.

Maakten ze drinkschalen van schedels?

Dat is zeer goed mogelijk en aannemelijk. Het gebruik van het menselijk schedeldak als drinknap of -schaal is wijdverbreid over de wereld en door de geschiedenis. Uit het Magdalénien stammen negen schedelkappen, gevonden in de Placard Grot in Charente, die als zodanig geïnterpreteerd zijn. Ze vertonen niet alleen duidelijke sporen van het schoonschrapen van vlees en weefsel en van bewust breken tot de gewenste vorm, maar ook zijn de randen bijgewerkt om ze gladder te maken.

Hadden ze tenten, paalhutten en mammoetknekelhuizen?

Om met de laatste te beginnen, ja. Onder andere in Molodova en Mezhirich (Oekraïne), Předmostí en Dolní Vĕstonice (Tsjechië) en Kostenki (Rusland) zijn ze teruggevonden. Sommige hadden wel 15 haarden en waren dus groot genoeg voor een hele stam. Ze worden gedateerd op 15.000 tot 14.000 jaar oud, hoewel die in Molodova 30.000 jaar oud is en door Neanderthal bewoond werd. Mammoetbeenderen werden ook gebruikt voor palissades. In Dolni Vestonice zijn met nieuwe technieken hutten aangetoond met wanden van kalksteenblokken, mogelijk met daarop schouderbladen en bekken van mammoeten. Eén hut was ovaal en mat 15 bij 9 meter en had vijf haarden. Bij de tweede hut zijn paalgaten gevonden. Bij Terra Amata (Frankrijk) zijn de resten gevonden van een hut van hout op een fundering van een ring van stenen met een platte drempelsteen en paalgaten in het midden. De muren waren van takken, mogelijk bedekt met stro. Deze vondst is 50.000 jaar oud. Tenten kenden ze ook. Echter, paalhutten zijn pas teruggevonden uit het Neolithicum.

Maakten ze muziek?

Ja, want er zijn instrumenten gevonden. De oudste (benen) fluit is 41.000 jaar oud. Een snorrebot van 18.000 jaar oud is gevonden in de Oekraïne. Ook raspen stammen uit het Paleolithicum. Het is zeer aannemelijk dat ze ook ratels hadden, hoewel ze niet zijn teruggevonden of niet als zodanig geïnterpreteerd. Hetzelfde geldt voor trommels, die waarschijnlijk ook bestonden, maar omdat hout en huid vergaan, zijn ze niet gevonden. Mammoetschedels zijn wel gevonden, maar het is niet te bewijzen of ze (ook) als instrument gediend hebben. Maar het zou goed mogelijk zijn. Zo wordt de beschilderde mammoetschedel die in Mezhirich gevonden is, vaak als trommel geïnterpreteerd. Snaarinstrumenten waren er echter nog niet.

Bestonden er al netten en manden, weefsels en aardewerk?

Het oudste net, gemaakt van wilg, dateert uit 8300 v.C. en recent zijn er visnetverzwaarders ontdekt uit Korea die maar liefst 29.000 jaar oud zijn! We mogen er dus vanuit gaan dat de mensen uit het Magdalénien ook visnetten hadden. Ze kenden overigens ook vishaken. De oudste vishaak, van schelp gemaakt, is ongeveer 22.500 jaar oud en is in Japan gevonden. Ivoren vishaken zijn bijvoorbeeld gevonden in Wustermark (19.000 jaar oud). Verder hadden ze harpoenen (waarmee ze ook zeehonden joegen, getuige een tekening in de Cosquer grot) en bouwden ze mogelijk visdammen.

Technieken om matten en mogelijk ook manden te maken zijn aangetoond voor 8000 jaar geleden in het Midden-Oosten. Er zijn geen aanwijzingen dat de oermens uit de IJstijd ook al matten kon maken, laat staan manden. Maar als men netten kon maken van gedraaide wilgenbast, en touwen, dan is de stap naar het vlechten van matten niet zo groot, zeker aangezien weven waarschijnlijk al bekend was.

Weven? Jazeker. Er zijn indicaties dat men al 27.000 jaar geleden eenvoudige (plantaardige) weefsels kon maken. Een textielafdruk is gevonden in Dolní Vĕstonice. Deze vondst zou bewijzen dat de wevers van het Boven-Paleolithicum allerlei soort koord konden maken, gevlochten manden en zelfs geweven stof. Er zijn zowel indrukken in klei als verbrande stofresten gevonden.

Echt aardewerk bestond zeker nog niet en ook het pottenbakkerswiel moest nog uitgevonden worden, maar uit het Gravettien hebben we keramiekfiguren gevonden die gedateerd kunnen worden op 29.000 tot 25.000 v.C., onder andere de beroemde Venus van Dolní Vĕstonice. Scherven uit China en Japan zijn 18.000 tot 12.000 jaar oud. Het oudste aardewerk ter wereld is 20.000 jaar oud en is in de Xianrendong grot in China gevonden.

Hadden ze een spreekstaf?

Als er al spreekstaven waren, wat goed mogelijk is, dan waren ze van hout en zijn ze dus niet teruggevonden, of ze zijn niet als zodanig herkend. Er komen bij archeologische opgravingen vaak genoeg voorwerpen naar boven waarvan de wetenschappers niet weten waartoe het diende. Mijn idee van een spreekstaf komt van de zogenaamde geweistaf, die in het Frans ook wel bâton percé (doorboorde staf) of bâton de commandement (commandostaf) heet en in het Engels vaak wordt aangeduid met spear straightener (speer rechtmaker). Het is een veel voorkomend artefact van gewei en soms ivoor, bijna allemaal afkomstig uit het Magdalénien in Zuid-Frankrijk. Het gewei werd bij de afsplitsing van een end (zijtakt) aan beide zijden afgezaagd en bij de splitsing doorboord. Soms werd er nog een tweede gat geboord. Daarna werd het glad gemaakt en ingekerfd met geometrische lijnen of dier- of mensfiguren. Daarnaast is een groot deel versierd met mannelijke motieven en hebben ze vaak zelf de vorm van een fallus.

Het is nog steeds onduidelijk waartoe ze dienden. Aanvankelijk dacht men dat ze louter ceremonieel waren, nu gaat men ervan uit dat ze een praktisch nut dienden. Wellicht werden ze gebruikt om verwarmde gekromde voorwerpen door middel van hefboowerking recht te maken tot een speerschacht. Er is ook voorgesteld dat ze gebruikt zijn voor het met olie elastisch maken van riemen, als kledingspeld of tentharing. Verder wordt er wel gedacht aan een soort speerwerper. Een omstreden verklaring is dat ze mondknevels waren voor onhandelbare dieren. Dergelijke zogenaamde pramen worden nog steeds gebruikt. De grootte en de vorm komen overeen met moderne exemplaren en soms zijn de gaten doorbroken op plaatsen waar men dit bij dergelijk gebruik zou verwachten. Verder zijn de geweistaven vaak versierd met paarden- en rendierkoppen en sommige van deze graveringen tonen ornamenten bij de bek die als knevel geïnterpreteerd kunnen worden. Als dit zo is, zou dit betekenen dat men vee hield.

 Hadden ze sleden en sleepbaren?

Het is zeer goed mogelijk en ook logisch, maar er is geen enkel bewijs voor. Sleden worden al eeuwenlang door poolvolkeren gebruikt, maar hoe lang precies weet niemand. Sleepbaren, ook wel travois genoemd, zijn uiteraard ook goed mogelijk. Het is niet veel meer dan twee stokken (of lange botten) met daartussen touwen of een huid, waarop je je bagage kunt leggen en voort kunt trekken. Overigens hadden ze waarschijnlijk nog geen sneeuwschoenen. Die lijken een veel latere uitvinding. Twijfelachtiger is de ski. De oudste houten ski’s zijn gevonden in Rusland en waren vijf- tot zesduizend jaar oud.

Konden ze al alcohol maken?

Fruit en honing fermenteren vrij gemakkelijk, dus ze zouden het zeker gekund hebben. Of ze het deden, is een wetenschappelijk debat. Velen geloven dat ze wijn konden maken. Het oudste onomstotelijke bewijs dateert van 9000 jaar geleden uit China, bestaand uit een gefermenteerd mengsel van rijst, honing, druiven en meidoorn. Tel daar bij op dat sommige dieren bewust overrijp fruit eten om dronken te worden en je mag aannemen dat alcohol goed mogelijk was.

Gebruikten ze geestverruimende middelen?

Hoogstwaarschijnlijk wel. Het bewijs neemt toe en hetzelfde bewijs duidt ook op religieuze of rituele redenen, eerder dan puur voor recreatie, want ze zijn voornamelijk gevonden in graven en op ceremoniële plaatsen. Papaver (opium) is gevonden in Spanje, maar die dateren uit het Neolithicum en zijn dus van na de IJstijd. Maar door heel Europa zijn resten van ephedra, moederkoren (een soort paddenstoel/schimmel) en nachtschade gevonden. Tot nu toe zijn er geen hallucinerende paddenstoelen gevonden, maar hun rituele gebruik lijkt afgebeeld te zijn in ‘abstracte vormen’ die in de Alpen zijn gevonden. We durven wel aan te nemen dat ze drugs gebruikten, maar direct bewijs ontbreekt vooralsnog.

Natuurlijk is het ook mogelijk dat men ze gebruikte als medicijn. In een Neanderthal-graf uit 60.000 v.C. in Shanidar (Irak) zijn een aantal planten gevonden die bekend staan om hun medicinale kwaliteiten. Maar genezing en religie / sjamanisme zijn vaak hetzelfde bij natuurvolkeren, dus is het niet vreemd te vermoeden dat dit bij de oermens niet anders geweest is.

Veel van deze resten vinden we in rijke graven of op ceremoniële plaatsen, wat erop zou kunnen duiden dat ze voorbehouden waren aan bepaalde mensen, maar aangezien andere planten, zoals cannabis en paddenstoelen, gemakkelijk te vinden zijn, mogen we ook niet uitsluiten dat iedereen er toegang toe had. Maar voor hetzelfde geld gold er een taboe op het gebruik door niet-sjamanen.

Kenden ze al tatoeages?

Zowel kunst als archeologische vondst van mogelijke tatoeagegereedschappen suggereren dat er tijdens de laatste IJstijd al getatoeëerd werd. Maar directe bewijzen stammen pas uit de 4e eeuw v.C. De oudste vondst van getatoeëerde huid is Ötzi (c. 3200 v.C.). Hierbij moet worden opgemerkt dat huid natuurlijk zelden bewaard blijft en dat veel bewijzen verdwenen zullen zijn. Tatoeëren was een wijdverbreid gebruik over de hele wereld, van Alaska tot Siberië, in China, Egypte, Noord- en Zuid-Amerika, Polynesië, de Filippijnen en de Pazyryk-cultuur van Rusland. Verder zijn er afbeeldingen uit die tijd die het doen vermoeden. Het Löwenmensch beeldje (40.000 jaar oud) heeft een rij parallelle lijnen op de linkerschouder. De ongeveer even oude Venus van Hohle Fels heeft lijnen over de lengte van beide armen en over lijf en borst. Maar waren dit eenvoudige versieringen van een beeldje of realistische afbeeldingen van tatoeages?

Kenden ze oorlog of geweld?

Waarschijnlijk wel, zeker als er een tekort aan voedsel was. Geweld tussen volkeren is één van de theorieën voor het uitsterven van de Neanderthaler. Verder is er bewijs voor kannibalisme, maar het is onmogelijk vast te stellen of dit voortkwam uit honger, oorlog of dat het iets religieus was. Oorlog lijkt dus logisch, vooral tijdens hongersnoden, maar valt niet te bewijzen. Het is goed mogelijk dat het te kostbaar was in mensenlevens in een tijd dat Europa nog niet dichtbevolkt was. De meeste wetenschappers nemen dan ook aan dat echte oorlog vermoedelijk pas in 8500 v.C. bij het opkomen van landbouw en een sedentaire levenswijze ontstond. Wel zijn er echter afbeeldingen van mensen met pijlen uit het Aurignacien-Périgordien (30.000 v.C.) en Magdalénien (15.000 v.C.). Maar in plaats van een regelrechte oorlog kan het hier ook een straf of offer betreffen, moord of een ordinaire ruzie. Verder zijn er ook geen botten teruggevonden met oorlogswonden, maar met de schaarse vondsten die we hebben, hoeft dat natuurlijk ook niet alles te zeggen. Het oudste bewijs vinden we rond 12.000 v.C. in Soedan, waar een ecologische crisis waarschijnlijk aan het geweld ten grondslag lag. Verder is het door Iberische grotkunst tamelijk bewijsbaar voor 8000 v.C. Een speer waarmee je een mammoet kunt doden, is zeker voldoende om ook een mens mee uit te schakelen. En laten we niet vergeten dat ‘oorlog’ ook voorkomt bij chimpansees…

Begroeven ze hun doden?

Ja, er is genoeg bewijs gevonden voor regelmatige en uitgebreide begrafenissen, met aanwijzingen voor rituelen of een geloof in een hiernamaals of leven na de dood. Het meest opvallende voorbeeld is de 28.000 jaar oude vondst in Sungir (Rusland), weer twee jonge mensen en een 60 jaar oude man begraven waren met een verbluffende rijkdom aan goederen. Elk was gekleed in kleding waarom meer dan 3000 ivoren kralen waren genaaid. Uit een experiment bleek dat elke kraal een uur kostte om te maken. Ze droegen gegraveerde hangers, armbanden en schelpenkettingen. De jongelingen (rond de 10 en 12 jaar oud) waren hoofd aan hoofd begraven en werden geflankeerd door twee mammoetslagtanden. Deze slagtanden waren bewust recht gemaakt tot speren, wat alleen lukt als je ze kookt. Dat roept weer vragen op, want een eenvoudig vuurkuiltje voldoet hier niet. Verder zijn er vele benen gereedschappen en objecten met graveringen gevonden, waaronder wielachtige vormen en een klein ivoren, versierd paard. Verder is er oker gevonden. De Red Lady of Paviland is een mannelijk (!) skelet, gevonden in Wales, dat 33.000 jaar oud is. De botten zijn met rode oker gekleurd. De vondst van een mammoetschedel en versieringen suggereren sjamanisme. Verder zijn er een dijbeenbot van een volwassene gevonden in het graf bij de twee jongelingen en een andere geïsoleerd nabij de graven, met aanwijzingen dat het lichaam gewoon open en bloot op de aarde achtergelaten is. Een schedeldak is met voorwerpen gevonden net boven het graf van de volwassene, dat daar achtergelaten lijkt te zijn in een begrafenisritueel. Al met al concluderen wetenschappers dat er drie verschillende soorten van begraven in Sungir plaatsvonden.

Een kind in Dolní Vĕstonice had een ketting met 27 vossentanden. Waar het hoofd lag, was rode oker gestrooid en het graf was bedekt met twee schouderbladen van de mammoet. Grafgiften zijn alleen zinvol als de dode er daarna nog wat aan heeft, dus geloofde men blijkbaar in een leven na de dood. Daarnaast kunnen grafgiften alleen meegegeven worden als men ze kan missen; bij tekorten is dit niet mogelijk. Men had dus overproductie. Ze hadden dus niet alleen grondstoffen over, maar ook tijd. Bij Předmostí zijn twintig graven gevonden die stammen uit 24.000 tot 27.000 jaar geleden.. Veel van de botten zijn zwaar verkoold, wat aangeeft dat ze mogelijk gekookt zijn. Er zijn resten van voornamelijk mammoet gevonden, maar ook van vos, rendier, paard, wolf, beer, veelvraat en haas. Er zijn ook resten van drie honden gevonden, van wie één een mammoetbot in de mond had.

De grote verschillen in manieren van begraven duiden op verschillende culturen of religies. Op sommige plaatsen werden de lichamen in foetushouding begraven, in andere recht. Sommige graven werden afgedekt met stenen platen, andere niet. Grafgoederen verschillen van plaats tot plaats.

Kenden ze klasseverschillen?

Niet alle graven waren even rijk; Sungir is een uitzondering. Dit zou kunnen duiden op klasseverschillen binnen de bevolking. En omdat in het graf van Sungir ook twee jongelingen met rijke giften gevonden zijn, die deze nog niet op eigen kracht verkregen of verdiend kunnen hebben, doet dit vermoeden dat sociale status erfelijk was. Natuurlijk is dit maar één graf, maar het zegt desalniettemin iets.

Hadden ze slaven en hielden ze mensenoffers?

We weten het niet. Slavernij op zich laat geen sporen na. Dus hoewel het niet echt aannemelijk is, valt het ook niet uit te sluiten. Bij moderne jager-verzamelaars is het zeldzaam. Maar niet onmogelijk. Veel Noord-Amerikaanse stammen voor de komst van de Europeanen hielden slaven. Slavernij op grote school, echter, vereist economische overschotten en een hoge bevolkingsdichtheid, die er tijdens de IJstijd niet waren. Daardoor mag je grootschalige slavernij pas rond 11.000 jaar geleden in het Neolithicum verwachten. Maar het hoeft niet massaal geweest te zijn. Wat vóór het bestaan van (een vorm van) slavernij spreekt, is het feit dat het al sinds Sumerische tijden wijdverbreid was over de hele wereld, van Egypte tot China, van Rome tot Babylon, van Arabië tot het Aztekenrijk, van Hawaii tot Alaska. In veel gevallen was dit een mengeling van schuld-slavernij, straf voor misdaden, krijgsgevangenschap en het verlaten van kinderen. Het is dus niet onmogelijk, hoewel onwaarschijnlijk, dat een stam kleinschalige slavernij kende als vorm van krijgsgevangenschap.

Hetzelfde geldt voor mensenoffers. Ook dat was een wijdverbreid gebruik over de wereld, maar is pas vanaf het Neolithicum aantoonbaar. Waarschijnlijk was ook hier de bevolkingsdichtheid niet hoog genoeg. Aan de andere kant waren de leefomstandigheden zwaar en onzeker genoeg om een zekere vorm van invloed op het bovennatuurlijke af te dwingen. Mensen die wel geloven in mensenoffers, wijzen op het feit dat de rijkste graven uit die tijd meestal de graven zijn van oudere kinderen of gehandicapten, bij wie je juist niet van die dure grafgiften zou verwachten en die vaak ook nog in een bijzondere houding begraven waren (hoofd tegen hoofd, bijvoorbeeld), wat zou kunnen duiden op een rituele dood. Maar sporen van een gewelddadige dood zijn tot op heden niet aantoonbaar op de overblijfselen. Net als bij slavernij is het dus niet onmogelijk, maar wel onwaarschijnlijk.

Dreven ze handel?

Ja, daar is genoeg bewijs voor. Als er op een plek grondstoffen in archeologische opgravingen worden aangetroffen die in de streek niet van nature voorkomen, zijn er maar twee mogelijkheden: ofwel reisde men zelf ver om het te halen ofwel werd er handel gedreven, mogelijk op grote zomerbijeenkomsten, maar wellicht zelfs door handelaren, hoewel dat omstreden is, aangezien een eenling weinig kans op overleven had. Deze ruilhandel vond al 120.000 jaar geleden plaats. Handelsgoederen waren onder andere oker, vuursteen, hoornsteen en kwarts. De Dordogne was het commerciële hart van Paleolithisch Europa en daar is iets gevonden wat een grootschalige ‘fabriek’ voor kralen geweest schijnt te zijn, waarbij mammoetivoor uit Tsjechië en zeepsteen van nog verder oostwaarts gebruikt is en gedateerd kan worden op 35.000 v.C. hier zijn tienduizenden kralen gemaakt en zelfs in kleding geweven, met verschillende gebieden die elk een specialisatie van het proces vertonen. Vergelijkbare kralen zijn zelfs in Rusland gevonden en het is mogelijk dat ze verhandeld werden. Het is ook niet ondenkbaar dat ze schelpen verhandelden, zoals later met kaurieschelpen en stekeloester gebeurde.

Gingen vrouwen jagen?

We zullen het nooit weten. Een speer als grafgift bij een vrouw wil niet automatisch zeggen dat ze een jager was en omgekeerd. Natuurlijk zijn vrouwen de enigen die kinderen kregen, maar betekende dit dat zij kookten, voor de kinderen zorgen, kleren maakten en bessen plukten, terwijl de mannen joegen, verdedigden en gereedschap maakten? Misschien, maar misschien ook niet. Mogelijk was er die luxe niet in zulke kleine gemeenschappen. Als een kleine groep afhankelijk was van misschien vijf volwassen mannen om te jagen, zouden ze snel gedoemd zijn. Dus heb ik aangenomen dat jonge, kinderloze vrouwen ook joegen, dat ze ook sjamaan konden worden, en gereedschap mochten maken als ze er goed in waren. En net zo goed zouden mannen koken, kleren maken, leer bewerken en een kind op schoot nemen.

Hakten ze werkelijk hun vingers af?

Het lijkt er wel op, hoewel het tegen alle logica ingaat van een volk dat zijn handen zo hard nodig had om te overleven. Handstencils oftewel afbeeldingen van handen in grotkunst in negatief (dus de verf rondom de hand) zijn op heel veel plaatsen gevonden en vaak in grote getalen. Waarom ze hun handen afbeeldden, is nog steeds niet duidelijk. Dat er dieren werden afgebeeld en fallische objecten is duidelijk, maar waar de handen toe dienden, weten we niet. Maar wat opvalt, is dat veel van die stencils één of meerdere vingerkootjes missen. In de Grot van Gargas, bijvoorbeeld, zijn 231 stencils, waarvan er 114 vingerkootjes missen. In de Cosquer Grot staan 49 handen, waarvan er 28 gemutileerd zijn. De meeste handafdrukken hebben we in Spanje gevonden, veel minder in Frankrijk.

Waarom de vinger(kootje)s ontbreken, is een mysterie. Er zijn een paar verklaringen te bedenken: ze ontbreken niet, maar de vingers zijn dubbelgebogen; de vingers zijn verloren gegaan door bevriezing; het is een soort gebarentaal; het is een culturele of religieuze uiting. In de Grot van Gargas zijn de stencils gemaakt door de handen plat op de grotmuur te leggen, dus waren de vingers niet dubbelgevouwen. Daarmee vervalt ook meteen het argument voor gebarentaal. En als de mensen leden aan bevriezingsverschijnselen, waarom zien we dan de vingerloze stencils niet ook buiten dit vrij beperkte gebied? Meer logisch lijkt het de verklaring te zoeken in cultuur. In de wereld zijn maar liefst 121 groepen aan te tonen die dit gebruik kenden. Enkele Papoea-volkeren doen het bijvoorbeeld nog steeds. De redenen ervoor waren het inroepen van goddelijke hulp, een uiting van groot verdriet (over het verlies van een dierbare), een poging tot genezing, het uitdrukken van groepsidentiteit of huwelijkse status. Het lijkt bizar, maar het gebeurde dus op relatief grote schaal. Soms slikten vrouwen delen van hun eigen vingers in om zwanger te worden of slikten de vingertoppen van hun baby in voor goed geluk (voor de baby). Khoikhoi-vrouwen (Zuid-Afrika) verwijderden een vinger als ze trouwen. Werden ze weduwe en wilden ze hertrouwen, dan sneden ze nog een vinger of om de geest van hun eerste man vrij te laten.

Huwelijk als reden lijkt niet de beste verklaring, want de stencils zijn gemaakt door mannen, vrouwen én kinderen. Het meest waarschijnlijk is rouw en offer, ook omdat dit ook de meest voorkomende reden was bij andere culturen. Velen geloven dat aangezien grotschilderingen te maken hebben met religieuze rituelen, we dus vooral aan offers moeten denken. Ze beargumenteren dat dit vinger afsnijden zelfs groepen meer coöperatief gemaakt kunnen hebben, omdat ze door een gedeeld trauma meer bonding voelen, tegenover een vijandige houding naar buitenstaanders.

Konden ze oud worden?

Ja. Gemiddelde levensverwachting wordt vaak vertaald als maximum levensverwachting. Maar dat gemiddelde wordt gedrukt door hoge babysterfte. Natuurlijk, ze hadden niet dezelfde medische zorg als nu, er waren jachtongelukken, het leven was een slijtageslag, er was honger, maar ze leden ook niet onder modern ziekten als te veel zout en suiker of pesticiden in het eten. Onderzoekers hebben geprobeerd de leeftijd bij sterven te bepalen aan de botten, maar de uitkomst wordt ‘vervuild’ doordat de omstandigheden anders waren. De oermens kreeg meer vitamine D binnen en voedsel zonder chemicaliën. Daarnaast is er te weinig aan botten. Daarom wordt vaak gekeken naar moderne jager-verzamelaars. Eén studie gaf aan dat 30-40% van deze kinderen sterft voor de leeftijd van 15, de meesten kinderen zelfs onder de 5. Een andere studie kwam zelfs tot 43%. Gurven en Kaplan zijn tot een gebruikelijke overlijdensleeftijd voor wie de 15 haalde van 72 gekomen.

Er zijn twee goede redenen waarom het ook niet kan kloppen dat men niet ouder dan 35-40 werd. Allereerst: de bevolking nam toe. Stel dat, zoals in dit soort maatschappijen gebruikelijk is, een vrouw een kind twee jaar borstvoeding gaf, dan zou er gemiddeld drie jaar tussen elk kind zitten. Studies tonen aan dat vrouwen bij dit soort volkeren pas ongesteld worden als ze 16 zijn (vanwege ander voedsel) en hun eerste kind rond de 19 krijgen. Als ze dan allemaal jong zouden sterven, zeg rond 25, dan kon ze maar 3-4 kinderen krijgen. Daarvan sterft 30-40% als kind. Haar laatste kind kan ze dan niet meer de volle borstvoeding geven, waardoor dat een lagere kans op overleven heeft en waarschijnlijk ook sterft. Met slechts 1-2 kinderen per vrouw (onvruchtbare vrouwen niet meegeteld of vrouwen die veel miskramen krijgen) die oud genoeg worden om zelf kinderen te krijgen, zou de mensheid snel uitsterven. Vergeet ook niet dat bij honger een vrouw tijdelijk niet vruchtbaar is.

De tweede reden is het bestaan van menopauze. Niets evolueert zonder reden. Dieren hebben geen menopauze. Mensen hebben geen horens. Waarom? In beide gevallen: omdat ze het niet nodig hebben. Menopauze moet dus een evolutionair voordeel opleveren. De ‘grootmoederhypothese’ stelt voor dat oudere vrouwen, die eerder in het kraambed sterven en hogere kans hebben op het krijgen van kinderen met afwijkingen, meer van nut zijn door tijd te steken in de (klein)kinderen die er al zijn. Menopauze beschermt hen tegen zwangerschap, zodat ze hun nageslacht kunnen blijven steunen en een grotere kans op overleven geven. Menopauze zou zinloos zijn als vrouwen de 40 niet haalden. Dus, ja, genoeg zullen 60-70 jaar geworden zijn. En ook nu hebben we mensen die ruim 100 worden, dus uitzonderingen zijn er altijd.

Hoe lang waren de mensen toen?

Er zijn niet voldoende complete skeletten gevonden om een sluitend antwoord te geven en er kunnen verschillen zijn van periode tot periode en van streek tot streek, al naar gelang het voedselaanbod, maar algemeen wordt de lengte van de mens tijdens het Magdalénien geschat op 1,66 tot 1,71 voor de man, waarbij vrouwen waarschijnlijk wat kleiner waren. Dat is, zeker vergeleken met de Neanderthalmens en de mensen die na hen kwamen, behoorlijk lang. Mogelijk konden ze zelfs nog langer worden, want de mensen uit het Gravettien, de periode die aan het Magdalénien (en Solutrien) voorafging (en volgde op het Aurignacien), waren zelfs 1,77 tot 1,88 meter!

Wat weten we over hun cultuur en godsdienst?

Weinig tot niets. We hebben gereedschappen teruggevonden, sieraden (voornamelijk in de vorm van ivoren kralen) en kunst (grotschilderingen, beeldjes en ivoorsnijwerk). De doden werden met eerbied begraven en soms met grafgiften. Ouden van dagen en gehandicapten werden geholpen en niet aan hun lot overgelaten. En daar houdt het op. Het is aannemelijk dat oker een belangrijke rol speelde bij godsdienstige rituelen, want dat hebben we in graven teruggevonden. Ook lijkt het niet waarschijnlijk dat de grotschilderingen puur en alleen esthetisch waren. Er zijn aanwijzingen voor de verering van de beer bij de Neanderthaler en bij volkeren uit een meer recent verleden in Scandinavië, Siberië en Noord-Japan. Er zijn gestileerde beeldjes van vrouwen gevonden met zulke voluptueuze vormen, dat men denkt dat ze symbool staan voor de vrouw, Moeder Aarde of iets dergelijks. Dat er verschillende culturen waren, mogen we gevoeglijk aannemen. We zien het bij de manier van begraven, maar ook verschillen de tradities van het maken van stenen werktuigen ernstig van plaats tot plaats. Verder suggereren meerdere graven dat mensen met lichamelijke afwijkingen een bijzondere positie bekleedden en niet noodzakelijkerwijs laaggeplaatst. Of de volkeren toen hun afstamming via vrouwelijke lijn rekenden, weten we niet, maar als ze al zoiets als verwantschappen bijhielden, dan is het zeer aannemelijk. De moeder is immers altijd bekend, de vader is een onzekere factor. Veel natuurvolkeren en oude beschavingen zijn of waren matriarchaal.

De culturen (ook wel industrieën genoemd) in het (Laat-)Paleolithicum (Oude Steentijd) worden opgedeeld in vier perioden. Er bestaan nog wat alternatieve en verouderde termen, waarover vaak geen overeenstemming is, maar we houden ons hier aan de meest voorkomende termen die voor Midden- en Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje gelden. Voor deze vier perioden hadden we het Moustérien, die duurde van 300.000 tot 30.000 jaar geleden en de cultuur van de Neanderthalers was. Op het einde daarmee overlappend was het Aurignacien, dat grofweg duurde van 38.000 tot 27.000 jaar geleden. Homo sapiens sapiens, oftewel de eerste moderne mens (vroeger ook wel Cro-Magnon genoemd) kwam naar Europa en leefde ‘korte’ tijd samen met de Neanderthalers. Deze cultuur kenmerkte zich door de eerste grotschilderkunst, het maken van stenen werktuigen van voorbewerkte kernstenen en de eerste echte sieraden. Met recht dus de eerste moderne mens. Het werd opgevolgd door het Gravettien (28.000-22.00 jaar geleden) dat zich onder andere kenmerkt door andere werktuigen en geboetseerde beeldjes. Daarna kwam het Solutréen (22.000-16.500 jaar geleden), dat zich kenmerkte door flinterdunne werktuigen en de eerste naald met oog en vishaak. Deze cultuur is vrij plotseling spoorloos verdwenen, wat opmerkelijk is, aangezien die in enige mate geavanceerder was dan de periode erna. Die periode wordt het Magdalénien genoemd (18.000-10.000 jaar geleden) en is de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Het kenmerkt zich door het verschijnen van de microliet (zeer kleine stenen slingen en punten), de uitvinding van de harpoen en zeer rijke kunst. Overigens moeten we deze termen niet verwarren met de benamingen van perioden die gelijktijdig liepen, maar op het klimaat slaan.

En ten slotte: hoe zit het met de flora en fauna?

Het gebied dat nu de Dordogne is, lag toen op de grens van de permafrost en was een overgangsgebied van toendra naar steppe. Die laatste term is verwarrend. Bij steppe bedoelen we tegenwoordig graslanden met een relatief droog en gematigd klimaat, terwijl de ijstijdsteppe veel kouder was. Vaak wordt daarom voor dit biotoop de naam poolsteppe, steppetoendra of mammoetsteppe gebruikt. Hier groeiden voornamelijk grassen en cypergrassen. Andere gewassen van dit landschap zijn bijvoorbeeld alsem, het zonneroosje en de jakobsladder. Anders dan in de huidige boomloze toendra waren er plukjes woud van den, spar, berk, wilg en els. Dat er meer groei mogelijk was, kwam omdat deze toendra zuidelijker lag dan tegenwoordig, met langere dagen en meer intense zonneschijn. Bij bos moet je je geen uitgerekte loofwouden voorstellen, maar eerder meer open woud. Voor meer dichte wouden moest je toen naar Zuid-Spanje of Zuidoost-Europa. Toch is dit beeld, van een bijna boomloos landschap, tegenwoordig aan twijfel onderhevig. Er zijn aanwijzingen dat het gebied wel eens veel beboster geweest heeft kunnen zijn, maar dat grootschalige branden, bewust of onbewust door de mens veroorzaakt, de schuldige van de ontbossing rond 20.000 jaar geleden zouden kunnen zijn.

Veel van de dieren die nu voorkomen in het hoge noorden, bevolkten toen ook Midden-Europa. Maar er zijn enige dieren die hier niet langer leven of uitgestorven zijn. Bij de (grotere) zoogdieren die ook nu nog in het koudere noorden van Europa voorkomen, kun je denken aan het rendier, de wolf, de poolvos en veelvraat, hermelijn, marter en lynx, lemming en sneeuwhaas. Nog verder naar het noorden vinden we ijsbeer en muskusos. In de bergen leefden en leven gemzen en steenbokken. De marmot is teruggedreven na het verdwijnen van het ijs tot de berggebieden en de saiga-antilope en grondeekhoorn (in het boek eekhoorn genoemd) komen nu alleen nog voor in Azië. Een aantal (grote) zoogdieren hebben het einde van de IJstijd niet (of niet lang) overleefd. Of dit uitsluitend kwam door klimaatverandering of dat overbejaging door de mens er (ook) iets mee te maken had, is nog steeds een punt van discussie.

Het meest iconische dier van de IJstijd is zonder twijfel de wolharige mammoet (Mammuthus primigenius). Zij stierven 10.000 jaar geleden uit, hoewel een kleine populatie op het eiland Wrangel in de Noordelijke IJszee het tot 1700 v.C. uithield. De wolharige neushoorn (Coelodonta antiquitatis) hield het ongeveer duizend jaar langer uit. De meeste archeologen denken dat er in prehistorische tijden drie typen paarden in Europa geleefd hebben, zoals de Europese ezel (Equus hydruntinus), uitgestorven in de 15e eeuw, en het wilde paard (Equus ferus), dat in 1880 is uitgestorven. De paarden hebben de IJstijd dus goed overleefd. Het oeros (Bos primigenius) heeft het volgehouden tot de 17e eeuw, maar was in Nederland al in de 7e eeuw verdwenen. De steppewisten (Bison priscus) stierf ook uit aan het einde van IJstijd. Verder leefden er behalve deze twee runderen ook twee grote hertensoorten, het reuzenhert (Megaloceros giganteus) en de reuzeneland (Cervalces latifrons), beide met indrukwekkende geweien. Het reuzenhert heeft het in ieder geval in Siberië overleefd tot 7700 jaar geleden, terwijl de reuzeneland 10.000 jaar geleden uitgestorven moet zijn.

Van de roofdieren moeten we noemen de holenleeuw (Panthera spelaea), 13.000 jaar geleden uitgestorven, de grottenhyena (Crocuta spelaea), ergens tussen 20.000 en 10.000 jaar geleden uitgestorven, en de al eerder genoemde holenbeer (Ursus spelaeus), die dus al 24.000 jaar geleden uitstierf. De wilde kat leefde toen meer zuidelijk in iets warmere, meer beboste streken. De sabeltandkat (Homotherium latidens) en de ijstijdluipaard (Panthera spelaea) zijn ergens tussen 32.000 en 26.000 jaar geleden uitgestorven. Hoewel er lang is aangenomen dat de gewone bruine beer (Ursus arctos) door het ijs naar Zuid-Europa was verdreven, geeft nieuw DNA-onderzoek houvast voor de theorie dat dit wellicht niet helemaal klopt. Ditzelfde zou volgens vergelijkbare recente studies ook kunnen opgaan voor de rode vos (Vulpes vulpes) en het edelhert (Cervus elaphus).

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top