skip to Main Content

A Damn Good Floggin’

A Damn Good Floggin’

Zo begint een shanty met een catchy melodietje. Op de één of andere manier wordt geselen – of, in zeemansjargon, laarzen – bijna synoniem geacht met zeevaart. Romans, films, wetenschappelijke artikelen – als je over de zeevaart van voor 1900 leest, ontkom je er niet aan.

Ook in mijn boeken komt het regelmatig voor. Zowel Rochette, het hoofdpersonage uit de Port Royal serie, als Damien, de hoofdpersoon uit de Kingston serie, hebben het ondergaan, Rochette zelfs meer dan eens. Ook andere figuren uit mijn romans hebben er soms mee te maken gehad. En in toekomstige boeken zal het ook nog wel terugkomen.

Iemand zei me eens dat ik in herhaling viel, dat het te vaak voorkwam, dat ik erdoor gefascineerd en geobsedeerd was. En dat heeft me niet meer losgelaten. Ik heb daar dikwijls over nagedacht.

Gefascineerd ben ik er zeker door, omdat ik het zo’n bitter fenomeen vindt dat visueel enorm krachtig is – vandaar dat het in films ook voortdurend als een geliefd thema terugkomt – en omdat ik me nauwelijks kan voorstellen hoe iemand het kan overleven. Maar gebruik ik het te vaak? Met andere woorden: is het wel historisch correct om het zo frequent te gebruiken of ben ik in de Hollywood-val getrapt?

Ik ging eens op onderzoek uit. Ik wilde wel eens weten, als je in de zeventiende tot negentiende eeuw de ploeg opvarenden van een willekeurig (oorlogs)schip op een rij zou zetten, welk percentage mannen dan ooit gegeseld was.

Allereerst moet er een onderscheid gemaakt worden tussen leger, vloot en handelsvaart, tussen de verschillende perioden en tussen landen. Daarnaast was er een verschil of een schip in de kustwateren opereerde, waarbij de bemanning dus vaker aan wal kon en ook gemakkelijker van kapitein kon wisselen, of dat het een schip was dat een jaar in een oorlog in Amerika diende of anderhalf jaar naar de Stille Oceaan voer. Cijfers fluctueren dus.

Om met de periode in de geschiedenis te beginnen: zelfs in die tijd was er weerstand tegen de straf en beetje bij beetje kwamen er wetten die het steeds meer aan banden legden. Als je dus de cijfers naast elkaar legt, zie je dat het steeds meer afneemt. Een bemanning uit 1650 had dus een hoger percentage slachtoffers dan een vergelijkbare bemanning in 1850. Overigens werd er in Engeland tijdens de Napoleontische Oorlogen weer een periode veel strenger gestraft en zag je toen een korte tijd weer een toename.

Het maximum aantal slagen dat een kapitein, tot 1806, zelf kon laten geven, was twaalf. Velen hielden zich daar niet aan of ze stapelden meerdere vergrijpen op elkaar en gaven voor elk twaalf, zodat het maximum hoger uitviel. Dit was het gebruikelijke aantal voor bijvoorbeeld dronkenschap of het slaan van een officier.

Voor zwaardere vergrijpen moest de kapitein de schuldige voor een officiële krijgsraad laten komen, die hogere straffen mocht uitdelen. Voor desertie werden dikwijls tweehonderd slagen gegeven, voor muiterij driehonderd en voor diefstal kon het oplopen tot vijfhonderd. Ik had verwacht dat muiterij en desertie kwalijker ingeschat zouden worden dan diefstal, maar om de een of andere obscure reden is dat dus blijkbaar niet zo. Maar dat is iets voor een later onderzoekje. Sodomie was een nog erger vergrijp en daarop stond de doodstraf, hoewel er ook wel eens duizend slagen voor gegeven werden, wat feitelijk hetzelfde is.

Zulke hoeveelheden werden meestal niet in één keer gegeven. Het arme slachtoffer lieten ze genezen en kreeg dan de volgende lading. De straf kon op die manier maanden of zelfs jaren duren.

In 1806 werd (in Engeland) het spitsroede lopen verboden, waarbij alle opvarenden in twee rijen werden opgesteld en de ‘misdadiger’ ertussen door moest lopen en van elk een slag met een stuk touw kreeg. In 1809 werd het ‘opstarten’ verboden, waarbij de bootsman als aansporing zeelieden een klap met een eindje touw mocht geven. Maar pas in 1881 werd geselen officieel in Engeland afgeschaft.

Overigens moet je het aantal slagen met negen vermenigvuldigen, omdat ze uitgedeeld werden met een kat, een stok met negen touwkoorden (met knopen) eraan.

Verder werden er op piratenschepen meestal negenendertig slagen uitgedeeld. Dit werd de Wet van Mozes genoemd, een Bijbels-Romeins relict, omdat veertig als dodelijk werd beschouwd.

In 1881 werd het dus officieel voor de Engelse vloot verboden en dat was vrij laat. In Nederland was het al in 1795 verboden, hoewel het was vervangen door het britsen met handdaggen oftewel een klap met een eindje touw, en kielhalen tot 1854 toegestaan was, wat in Engeland dan weer in 1720 al was verboden; in 1848 stapte de Franse vloot met uitzondering van gevangenisschepen er vanaf; en in 1850 mocht het niet meer in de Verenigde Staten. Maar Engeland heeft er lang aan vastgehouden.

In het leger lag het helemaal anders. In het Engelse leger was er een verschil tussen een regiments-, districts- en algemene krijgsraad. Voor 1829 was de macht van officieren welhaast zonder beperkingen. Tijdens de Napoleontische Oorlogen mochten soldaten straffen van twaalfhonderd zweepslagen (met een kat) gegeven worden. In die zes jaar oorlog is dat tien keer gebeurd. Een straf van duizend slagen is vijftig keer gegeven. En dat kon al voor vrij kleine vergrijpen; zo kreeg een man eens zevenhonderd zweepslagen voor het stelen van een bijenkorf.

Een uitzondering was de King’s German Legion, Duitse troepen die door Engeland werden betaald en ingezet, maar niet onder Engelse tucht vielen, die dus als het ware gehuurd waren van het Hessische moederland. Hier werd niet gegeseld.

Vanaf dat jaar 1829 werden er beetje bij beetje reguleringen ingevoerd. Een regimentskrijgsraad mocht nog ‘maar’ tot maximaal driehonderd slagen veroordelen, terwijl een districts- of algemene krijgsraad tot vijfhonderd mocht gaan. In 1833 werd dit verder beperkt tot tweehonderd en driehonderd respectievelijk, nog altijd een behoorlijke hoeveelheid.

In 1836 werd het nogmaals teruggebracht tot honderd voor een regiments-, honderdvijftig voor een districts- en tweehonderd voor een algemene krijgsraad. In 1846 werd het maximum voor alle krijgsraden op vijftig gezet. In 1858 werd het aantal vergrijpen waarvoor de zweep gebruikt mocht worden beperkt en in 1867 mocht het alleen nog voor muiterij en geweld tegen meerderen. In 1868 mochten alleen troepen in actieve dienst gelaarsd worden en in 1881 werd het dus helemaal afgeschaft.

In Frankrijk werd het afgeschaft in 1789 tijdens de Franse Revolutie, daarna weer ingevoerd en uiteindelijk definitief geschrapt in 1893, hoewel het in het Vreemdelingenlegioen en in strafkolonies vrolijk doorging tot ver in de twintigste eeuw. In Amerika, waar tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog het maximum aantal slagen van negenendertig verhoogd was naar honderd, werd het voor het leger afgeschaft tijdens de Burgeroorlog, in het noorden in augustus 1861, in het zuiden in augustus 1862. In Nederland kon er tot 1870 gegeseld worden, terwijl alle andere lijfstraffen toen al lang afgeschaft waren.

Dan nu de hamvraag: hoe vaak gebeurde het nu werkelijk? Hoeveel matrozen (en soldaten) liepen er rond met littekens op hun rug?

De uitkomst van mijn kleine onderzoek is ronduit schrikbarend… Ik schrok er zelfs zelf van.

Het eerste onderzoek dat ik vond, was van drie schepen uit de jaren 1776-1783, die actieve dienst hadden in de wateren rondom Engeland, met een bemanning uiteenlopend van tweeënzeventig tot zevenhonderd vijftig. Het percentage van de bemanning dat gegeseld werd, was 4,3%, 11,2% en 4,9%. Dit betrof de matrozen. Onder de mariniers aan boord lag het percentage op 16,5%, 17% en 28,5%. Het gemiddelde aantal slagen lag rond de vijftien, hoewel er een uitschieter was van een jaar met een gemiddelde van 46.

De meest voorkomende reden was dronkenschap, gevolgd door het veronachtzamen van de plicht, waarna de rest opgedeeld werd onder muitend en opruiend gedrag, geweld, desertie, aan wal gaan zonder pas, ongehoorzaamheid en brutaliteit, diefstal, ruziën en vechten, vervalsing en verduistering.

Het volgende onderzoek betrof meer schepen, maar liefst vijftien, in de periode 1767-1795. Dit betrof weliswaar ook oorlogsschepen, maar ze deden geen actieve krijgsdienst in de oorlog, maar zeilden naar de Stille Oceaan op ontdekkingsexpedities, zoals de Bounty. Op al deze schepen voeren vrijwilligers (met uitzondering van één schip), dus geen gepreste, gedwongen en ontvoerde burgers, en waren een jaar of langer onderweg. Dit zijn dus volledig andere omstandigheden.

Hier zien we percentages die uiteenlopen van 8,3% tot 45,2%, met een gemiddelde van 21,4%. Het gemiddelde aantal slagen was vijf, met een uitschieter op de Discovery, die gelijke problemen ondervond als de beruchte Bounty, van eenentwintig.

Een derde onderzoek betrof drieënzeventig schepen die gestationeerd waren op het Leeward Islands Station in de Caraïben tussen 1784 en 1812. Hier werd 9% van de bemanning gegeseld.

Het laatste voorbeeld komt van het grote oorlogsschip Trent in het jaar 1797, waar grofweg 10% van de bemanning gegeseld werd. Hier zien we dat er weinig verschil is tussen volmatrozen, gewone matrozen of ‘landrotten’.

We kunnen dus met een flinke slag om de arm aannemen dat 10% van een niet-militaire bemanning gegeseld werd, tenzij op lange reizen, waar het opliep tot 20%. Omdat matrozen meestal aan één geseling genoeg hadden om zich te gedragen, betreft de 10% van het ene jaar niet dezelfde mannen als die van het jaar erop, wat ertoe leidt dat je mag aannemen dat toch zeker één op de vier matrozen met ‘strepen’ op zijn rug liep, een aanname die overeenkomt met een onderzoek naar Amerikaanse matrozen in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Dus het merendeel hield zich na één afstraffing koest. Maar sommigen waren hardleers en hadden twee of zelfs meer keer een laarzing nodig. George Reybold op de Discovery werd maar liefst negen keer gegeseld met in totaal tweehonderd tweeënvijftig slagen, wat neerkomt op een gemiddelde van achtentwintig slagen per keer, dus boven het maximaal toegestane aantal.

Maar zo’n zestig procent had aan één keer genoeg, veertig procent ging vaker in de fout.

Kort gezegd is het dus niet historisch incorrect dat zowel Rochette als Damien met de zweep in aanraking zijn gekomen.

Hoewel mijn hoofdpersonages allemaal in de vloot gegeseld zijn, wil ik voor de volledigheid ook nog even kijken hoe dan de situatie in het leger was. Omstandigheden zijn daar anders. De mannen hebben meer vrijheid en zitten niet maanden achtereen opeen gepropt op een te klein schip zonder mogelijkheid tot even afzonderen, uit de band springen of bezoek aan een vrouw.

De straf werd in het (Engelse) leger dan ook minder vaak uitgedeeld dan in de vloot. In 1836 zien we een cijfer van 1,76% en 0,93%. Tussen 1825 en 1834 betreft het tussen de 1% en 2%. In diezelfde periode zien we dat 10-20% van de soldaten dusdanig in de fout ging dat ze voor een krijgsraad moesten verschijnen en dat van hen ‘maar’ 10-30% tot zweepslagen veroordeeld wordt. Daarbij moet aangetekend worden dat het aantal in het Engelse leger dat in India gestationeerd was, verrassend lager ligt: 1 op 2400. Misschien heeft dat ermee te maken dat een groot deel uit sepoys (inlandse soldaten) bestond en men vreesde voor muiterij.

Maar we moeten niet denken dat het in het leger dus zoveel gemakkelijker was. Boven konden we al lezen dat het aantal slagen in het leger vele malen hoger lag dan in de vloot, met veel vaker een dodelijke afloop. En de zweep (kat) was ook anders.

Wat ze gemeen hadden (althans voor volwassenen; voor jongens, tenzij die door een formele krijgsraad waren veroordeeld, was een lichtere variant), was dat ze negen ‘staarten’ hadden met één of meer (meestal drie) knopen erin. Elke slag was dus feitelijk negen slagen.

De vlootkat was zwaar: 370 gram. De legerkat was aanzienlijk lichter. Het handvat van de vlootkat was een dik stuk touw, 60 cm lang en 3 cm in doorsnede, omwikkeld met linnen; de legerkat had een handvat gemaakt van een trommelstok, wat minder grip en dus minder slagkracht betekent. Samen met het lagere gewicht en het feit dat de slagen in het leger niet werden uitgedeeld door een sterke bootmansmaat, maar door een jonge trommelaar, maakte dat het grotere aantal slagen wel lichter van kaliber waren.

Daarentegen waren de staarten van een legerkat venijniger. De staarten van de vlootkat waren zestig cm lang en 6 mm in doorsnede. De staarten van de legerkat waren iets korter (40 cm), maar slechts 3 mm in doorsnede en feitelijk dus dun lijn, dichter geweven en stijver door teer. Die sneden veel meer in het vlees dan de dikkere staarten aan boord, die meer schuurden.

Overigens, wie denkt dat deze straf alleen werd uitgedeeld aan militair personeel, komt bedrogen uit. Zelfs de vrouwen die in het leger meereisden, zoals de zoetelaars en echtgenotes, konden gegeseld worden…

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top