Tatoeages
Oorlogen veroorzaken vaak grote veranderingen en dikwijls ook in sociale structuren en opvattingen. Vaak zie je na een grote, ingrijpende oorlog een al even ingrijpende omslag. Zo wordt door velen de Roaring Twenties als direct gevolg gezien van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en waren vrouwen na de Tweede Wereldoorlog ineens veel geëmancipeerder, omdat ze bij afwezigheid van hun mannen in fabrieken hadden gewerkt, vaak in mannenberoepen.
Oorlogen brengen vernieuwingen, meestal op het gebied van (oorlogs)technologie, en dat brengt weer allerlei andere veranderingen met zich mee. En één van de oorlogen die een grote impact had op de jaren erna, was de Amerikaanse Burgeroorlog. En één van die veranderingen was hoe men over tatoeages dacht.
Voor die oorlog werden tatoeages geassocieerd met zeelui, circusartiesten, exotische culturen en Indianen. Er werd op getatoeëerde mensen neergekeken. Het getuigde niet van beschaving je te laten tatoeëren en wie dat wel deed, moest rekening houden met een stigma en het etiket van ‘uitschot’.
Maar daar kwam na de oorlog verandering in. De oorlog heeft er sterk aan bijgedragen dat het meer geaccepteerd werd. Natuurlijk bleven de stigma’s, maar ze waren niet meer zo uitgesproken en sociaal afgebakend als tevoren. En dat kwam door de toename van mannen die zich in dienst hadden laten ‘inkten’.
De directe aanleiding schijnt identificatie geweest te zijn. Veel lichamen raakten zo ernstig verminkt op het slagveld, dat niet meer viel vast te stellen wie een lijk was geweest. En dus kon familie niet uit haar moordende onzekerheid of een geliefde nog leefde als vermist of gevangen, of daadwerkelijk was overleden, verlost worden. Een lichaam werd anoniem begraven. En daar vreesden veel soldaten voor. Een tatoeage met je naam, woonplaats en eenheid kon dan soms uitkomst bieden. Het was een eenvoudig en goedkoop middel om mogelijke identificatie te bewerkstelligen, ook al was het vanwege de gebrekkige hygiëne, de ‘inkt’ die gebruikt werd en de algeheel slechte gezondheid van de mannen niet zonder risico, omdat de tatoeages vaak vreselijk ontstaken. Maar dat terzijde.
En zo’n gek idee is dat niet. De geschiedenis verhaalt dat ook koning Harold na de Slag bij Hastings (1066) alleen door zijn geliefde aan zijn tatoeages herkend kon worden. Misschien is het een apocrief verhaal, maar het zou zo maar kunnen.
Naarmate meer mannen, en zelfs officieren, een tatoeage namen, werd het ook steeds meer geaccepteerd. Mannen begonnen ook gezamenlijke tatoeages te nemen om hun verbondenheid met hun kameraden en de eenheid te tonen, om uiting te geven aan hun patriottisme. En met die met emoties beladen tatoeages kwamen ze ook thuis.
Martin Hildebrandt was de eerst bekende professionele tatoeëerder in de Verenigde Staten. Hij diende in het noordelijke leger en heeft honderden, zo niet duizenden soldaten getatoeëerd. Dat hij ook in het zuidelijke leger zijn kunstwerken heeft gezet, is een hardnekkig gerucht dat hoogstwaarschijnlijk op onwaarheid berust.
Overigens hielp het niet alleen bij identificatie; soms kon het ook letterlijk je doodsvonnis betekenen. Een soldaat die bij Fort Pillow gevochten had (waar zwarte soldaten zonder pardon afgeslacht waren) en die naam in herdenking op zijn arm had laten zetten, werd, eveneens zonder pardon, standrechtelijk geëxecuteerd toen hij gevangengenomen was en de vijandelijke soldaten het zagen.
Zichtbare tatoeages werden over het algemeen nog vermeden. Ook heden ten dage zijn de meesten daar nog terughoudend in. En dus bleven de afbeeldingen beperkt tot ledematen, borst, buik of rug.
De afbeeldingen verschilden uiteraard per volk en per periode, maar tijdens de Burgeroorlog waren het voornamelijk vlaggen en wapenschilden, musketten, kanonnen en sabels, soms in gekruiste combinaties, patriottische emblemen en spreuken of motto’s, harten en kruizen, menselijke figuurtjes en zeker tegen het einde schaars geklede godinnen of andere vrouwen. Zeelieden droegen vaak ankers en schepen, zwaluwen, dolfijnen of schildpadden, die dikwijls iets zeiden over de ervaringen van de betreffende zeeman, waar hij geweest was, of hij de evenaar overgestoken was enzovoorts. Verder zag je her en der ook sterren, bloemen en andere afbeeldingen en, zoals gezegd, ter identificatie naam met regiment en woonplaats.
Dus een tatoeage werd genomen ter identificatie, uit patriottisme, als herinnering aan of zelfs herdenking van hun oorlogservaringen, ter ere van gevallen kameraden of uit trots voor het regiment.
Uiteraard kwam het gebruik niet ineens uit de lucht vallen, oorlog of niet. Mogelijk had de trend zich in het geheim daarvoor al ingezet. Zo kregen leden van geheime genootschappen als de Vrijmetselaars of Good Fellows ook tekens getatoeëerd en er bestaan ook foto’s van gegoede dames die zich ondanks het stigma door de naalden lieten bewerken.
De eerste verandering, althans in Amerika, was al ingezet tijdens de Revolutie. Amerikaanse zeelieden, al vertrouwd met het gebruik, versierden zich met symbolen van hun nieuwe, onafhankelijke land, zoals de godin Columbia, het gelaat van generaal Washington of de Amerikaanse vlag. Voor hen was een tatoeage altijd al een symbool van groepsidentificatie en nu werd het ook een persoonlijke, patriottische uiting. Van zee sloeg het over op infanterie. Daarnaast weten we uit verslagen dat Ierse arbeiders die in de vloot terechtkwamen, al tatoeages hadden van voor die tijd, ook als ze geen enkele eerdere ervaring op zee hadden.
Maar waar kwam dat stigma dan vandaan? In voorchristelijke tijden en ook nog wel in de vroege middeleeuwen was tatoeëren niet onbekend. Dus eens moet het in onbruik geraakt zijn, mogelijk onder invloed van de kerk. Werd het geassocieerd met het heidense verleden? Of ligt de oorzaak nog verder terug, omdat Romeinen gewoon waren slaven, boeven en gladiatoren te kenmerken met onuitwisbare tekens? Het woord stigma stamt niet voor niets uit het Latijn en betekent daar zowel tatoeage als brandmerk of litteken, dus feitelijk is het een parapluterm voor elk permanent teken. Hoe het ook zij, dat de Indianen die de kolonisten in Amerika tegenkwamen, ook getatoeëerd waren, zal niet meegeholpen hebben om het gebruik uit het verdomhoekje te halen.
De methode van tatoeëren was al verrassend gelijk aan wat we nu doen. Dus niet, zoals bijvoorbeeld in Polynesië gebruikelijk, een plankje met een naald en een klopper, maar een bundeltje fijne naaldjes (Hildebrandt gebruikte naalden van 0,35 mm dikte), zes tot twaalf stuks, die schuin in de huid gestoken werden, gedoopt in Oost-Indische inkt of vermiljoen. Ook nat buskruit werd wel gebruikt of toegevoegd! En wie weet gebruikten sommige artiesten ook andere verfstoffen, maar dat valt niet meer te achterhalen. Als de Romeinse huurlingen een mengsel van acaciabast, geoxideerd brons en zwavelzuur (!) gebruikten, dan zal de één of andere inventieveling bij gebrek aan inkt ook wel een eigen brouwsel hebben weten te maken. Het hele proces kon wel een uur of meer duren, daarna werd het bloed afgewassen met water, urine of alcohol, waarna de gelukkige klant één tot vijf dollar moest neertellen, wat best veel was, gezien hun magere soldij. Maar dan had je ook wat.