Veteranenpensioenen
Vandaag las ik een klein berichtje in de krant: Op 16 december stierf op 101-jarige leeftijd Helen Viola Jackson In Marshfield, Missouri.
Dat lijkt op zich een onbelangrijk bericht, want niemand kent mevrouw Jackson. Toch dook ik er meteen in. Want wilde het geval? Mevrouw Jackson was, voor zover bekend, de laatste weduwe van een militair die in de Amerikaanse Burgeroorlog heeft gevochten.
Die oorlog werd beëindigd in 1865, dus hoe kan er dan in 2020 nog een weduwe geleefd hebben? Wel, Private James Bolin (US 14th MO Cavalry) trouwde op 4 september 1936 op 93-jarige leeftijd met de toentertijd 17-jarige Helen. Bolin stierf in 1939 en zijn nooit-hertrouwde weduwe dus nu in 2020.
Maar dat terzijde. Dat is niet waarom het bericht me interesseerde. Het ging mij erom dat het hoofdstuk veteranenpensioenen van de Burgeroorlog nu eindelijk afgesloten kan worden, 167 jaar na dato. Want hoe zit het nu met die pensioenen?
Dat de Burgeroorlog een strijd was met grote gevolgen, zowel op sociaal, politiek als economisch gebied, dat moge algemeen bekend zijn. En één van de aspecten daarvan waren de pensioenen voor veteranen en hun partners en kinderen.
Eerst even een algemeen verhaaltje over veteranenpensioenen in de Verenigde Staten. Al sinds hun ontstaan (en dus sinds de Revolutie) wordt er over gepraat – en gebakkeleid. Want vanaf het begin was het een oorzaak voor controverse. Aan het gezeur hierover na de Revolutie kwam een eind in 1818 met de War Pension Act. Na invoering werd het Congres echter overweldigd door het grote aantal claims en was er al meteen sprake ook van fraude, waardoor er flink gesneden moest worden in de uitkeringen.
Zeelieden hadden het iets beter dan soldaten. Vanaf 1811 werd er 20 cent per maand van het loon van matrozen ingehouden waarvan uiteindelijk in 1827 het Naval Asylum in Philadelphia werd gebouwd, het eerste ziekenhuis annex bejaardentehuis voor de vloot in de Verenigde Staten. Soldaten moesten tot 1851 wachten. Toen werd het U.S. Soldiers Home gebouwd, betaald uit de soldij van soldaten en privédonaties; er kwam geen cent overheidsgeld aan te pas.
Het was de Burgeroorlog, met zijn niet te bevatten aantallen gewonden en doden, die een omslag in denken bracht. Tijdens de oorlog ondergingen 60.000 soldaten een amputatie en overleefden die ingreep. Veel soldaten die wel met vier ledematen thuiskwamen, ondervonden langetermijngevolgen en complicaties door oude wonden, ziekten opgelopen in de oorlog en schade door ondervoeding, om nog maar niet te spreken van PTSS. Er werden tehuizen opgericht en een pensioensysteem.
Dus bij het uitbreken van de Burgeroorlog bestond er al een pensioenregeling voor invaliden, maar het zuiden moest vanwege geldgebrek afhaken. Tijdens de oorlog was er al wrok in het zuidelijke leger over het wegblijven van pensioenen voor hen die een arm of been verloren hadden en de spanningen rezen zo hoog op dat het bijna tot een militaire coup leidde. Na de oorlog voelden de veteranen zich vergeten, terwijl burgers de wel-bestaande pensioen zagen als overheidscadeautjes.
Want aanvankelijk waren de pensioenen alleen bedoeld voor noordelijke (!) veteranen die als rechtstreeks gevolg van de oorlog gehandicapt waren geraakt. Zuidelijke veteranen werden als rebellen gezien, ook al was er dienstplicht en hadden ze geen keuze of ze vochten of niet. Derhalve vond de nieuwe regering dat de pensioenen slechts voor de helft van het land mochten gelden.
De hoogte van het pensioen hing af van de mate van de handicap en de rang. De enige voorwaarden verder waren dat de aanvrager minstens 90 dagen gediend had en eervol was ontslagen. En uiteraard moest hij zijn claim kunnen bewijzen.
Door de decennia heen kwamen er wat wijzigingen in het systeem.
Vanaf 1873 konden noordelijke weduwen ook een extra toelage krijgen voor elk afhankelijk kind waarvoor ze zorgden. In het begin golden die uitkeringen alleen vanaf de tijd van aanvraag. In 1879 kwam de Arrears Act, waarin ze een achterstallige betalingen konden opeisen vanaf het moment dat ze de militaire dienst verlaten hadden.
Vanaf 1890 veranderde het systeem: de handicap hoefde niet veroorzaakt te zijn door de oorlog, maar elke conditie die iemand van werken afhield, dus zelfs ouderdom, gaf recht op zo’n pensioen. De oorzaak was dat veel veteranen handarbeid, vooral op het land, verrichtten. De Pension Act van 1890 bepaalde dat elk handicap die werken onmogelijk maakte recht op een pensioen gaf.
Vanaf 1892 kregen ook verpleegsters pensioen à $12 per maand als ze tenminste zes maanden hadden gediend, eervol waren ontslagen en niet in staat waren zichzelf te onderhouden. In 1901 kreeg een weduwe ook pensioen als ze na de dood van haar veteraan hertrouwd was, wat eerder tot uitsluiting leidde, maar als deze nieuwe echtgenoot ook overleden was. In 1906 kwam er een herziening dat ouderdom al voldoende was om in aanmerking te komen voor een pensioen. In 1916 kreeg elke weduwe pensioen, ook als ze hertrouwd was en nog niet weer opnieuw weduwe was geworden.
Noordelijke veteranen kregen die pensioenen al sinds 1862, terwijl zuidelijke veteranen alleen gratis kunstbenen kregen (sinds 1871, waarvoor ze dan wel op eigen kosten naar de hoofdstad van hun staat moesten reizen) en recht hadden op speciale tehuizen. En dat terwijl ze financieel in veel deplorabelere staat waren dan de noordelijke soldaat. De oorlog was immers uitgevochten op hun land, hun huizen waren verwoest, hun vee gedood, hun steden en fabrieken afgebrand.
Pas rond 1890 kwamen de elf voormalige geconfedereerde staten ook met een soort pensioensysteem. Dat dit zo lang moest duren, had zeker te maken met de desastreuze economische naoorlogse situatie in het zuiden. Zuidelijke congresleden vonden het terecht dat geconfedereerde veteranen ook geld kregen, aangezien ze ook vanaf de oorlog via indirecte belastingen eraan meebetaald hadden. Weerstand was er zowel in het noorden als zuiden, maar vreemd genoeg kwam de grootste weerstand van geconfedereerde soldaten die financieel in goeden doen waren en van zuidelijke politici die deze federale (in hun ogen dus noordelijke) steun een oneer vonden voor de Lost Cause. De zuidelijke soldaten werden niet opgenomen in het noordelijke systeem, maar elke ex-geconfedereerde staat creëerde dus zijn eigen systeem.
Dit ‘zuidelijke’ pensioen gold voor veteranen die als rechtstreeks gevolg van de oorlog verminkt waren geraakt of gestorven, alsmede voor hun weduwen en wezen. Elke staat had zijn eigen systeem, maar ze waren vergelijkbaar genoeg dat Georgia als voorbeeld voor allen kan dienen. Georgia begon met een invalidenpensioen in 1889 en een weduwenpensioen in 1893. Vanaf 1896 was er pensioen voor elke veteraan die niet voor zichzelf kon zorgen. In 1944 konden weduwen een pensioen krijgen ook als ze hertrouwd waren.
Het zuiden had dus nu ook een pensioen, maar er waren echter verschillen met het ‘noordelijke’ systeem.
- Weduwen kregen pensioenen die lager waren dan wat hun echtgenoten gekregen zouden hebben als ze gestorven waren, terwijl in de noordelijke staten er geen aparte categorie voor weduwen was.
- Het pensioen werd bepaald door de mate van handicap; de militaire rang maakte hierbij geen verschil.
- Hoewel in het noorden de wetten in 1890 versoepeld werden en het pensioen gold voor elke veteraan die zijn brood niet meer kon verdienen, was dit in het zuidelijke systeem niet het geval. Er was altijd een inkomens- en armoedelimiet (opgeheven in 1920) en pensioenen werden nooit simpelweg gegeven voor het in dienst gezeten hebben alleen.
- Het systeem werd door directe belastingen gefinancierd, tegenover indirecte belastingen in het noorden.
- De pensioenen verschilden van staat tot staat in plaats van nationaal geregeld, en waren veel (!) minder genereus dan in het noorden.
Na de oorlog was het pensioensysteem het grootste ondersteuningsprogramma ter wereld. De pensioenen drukten zwaar op de begrotingen, vooral in het zuiden, waar de uitgaven ‘monumentaal’ genoemd worden in de bronnen. De federale pensioenen waren ook een zware last. In 1893 kregen meer dan een miljoen mannen pensioen en vormden de uitkeringen maar liefst 40% van het nationale budget! In 1910 ontving 90% van de nog levende noordelijke veteranen één of andere vorm van overheidssteun.
Die financiële last werd natuurlijk wel steeds kleiner, maar bleef tot ver in de twintigste eeuw bestaan. De laatste noordelijke veteraan (Albert Woolson) stierf in 1956 op 109-jarige leeftijd. De laatste pensioentrekkende noordelijke weduwe (Gertrude Janeway) stierf in 2003 op 93-jarige leeftijd. De laatste pensioentrekkende geconfedereerde weduwe (Maudie Hopkins) stierf in 2008 op 93-jarige leeftijd. Over de laatste geconfedereerde veteraan is wat controverse. John Salling heeft vaak beweerd dat hij het was, maar het weinige historische bewijs dat er is, lijkt dit te weerspreken. Een aantal anderen claimden deze status ook, maar konden het ook niet bewijzen. De laatst levende zuidelijke veteraan met ook daadwerkelijk aantoonbare claim, was Pleasant Crump, die in 1951 stierf op 104-jarige leeftijd. Het is dus goed mogelijk dat er veteranen waren die zowel Woolson als Crump hebben overleefd, maar dit nooit hebben kunnen bewijzen.
Vanwege de enorme kosten was er dikwijls kritiek op hen die de uitkeringen betrokken en uitkeerden. De woorden corruptie en fraude vielen regelmatig. Vooral weduwen werden vaak voor fraudeur uitgemaakt, vooral als ze op erg jonge leeftijd een stokoude veteraan hadden getrouwd. Ook veronderstelde lafaards werden dikwijls zo betiteld en in het federale systeem ook zwarte veteranen. Het noorden had naar eigen zeggen zogenaamd gevochten voor de vrijheid van de zwarte slaaf, maar voelde na de gewonnen oorlog weinig voor gelijke rechten voor die vrijgelaten slaaf. Daarnaast was weliswaar het systeem kleurenblind, maar het proces zelf niet. Vaak konden zwarten niet met de benodigde documentatie komen. En de ambtenaren die de aanvraag moesten beoordelen, waren blank en vaak racist.
De pensioenen hadden ook politiek consequenties. President Cleveland sprak meer dan 200 maal zijn veto uit over buitengewone pensioenaanvragen van mensen die buiten de regels vielen en verloor daardoor in 1888 de verkiezingen. Zijn opvolger Harrison kende bijna elke aanvraag goed of die nu aantoonbaar geldig was of niet en daardoor wist Cleveland hem in 1892 weer te verslaan vanwege corruptie. Er ontstond een nieuw beroep: pensioenadvocaten, die voor een substantieel deel van de uitkering de aanvrager wel wilde helpen.
Want zo’n pensioenaanvraag was nog niet zo vanzelfsprekend. Het proces eiste van de veteraan dat hij een gedetailleerd formulier invulde over zijn diensttijd, handicap en status. Hij moest met getuigen komen en een lichamelijk onderzoek ondergaan. In het begin werden er ook officiële paperassen van het militaire hospitaal vereist, papieren die er vaak niet waren. Dit alles koste tijd, reizen en geld en dat hadden de mannen vaak niet. Daarnaast was het voor zuidelijke veteranen moeilijk kameraden te vinden om voor hen te getuigen als ze niet de idealen van de Lost Cause aanhingen.
De betaling van het systeem ging in het noorden door tarieven. Zo schroefde de McKinleyy Tariff van 1890 het tarief op tot maar liefst 49% op bepaalde geïmporteerde goederen. Dat maakte niet-veteranen weer kwaad, waardoor het geheel een politieke speelbal bleef. Zoals gezegd zocht het zuiden de oplossing in directe belastingen. Zo hief Georgia tabaksbelasting, maar dat bleek veel te weinig om de rekening te betalen, want bijna altijd onderschatten ze het aantal aanvragen. Zo had Georgia in 1937 nog steeds 232 veteranen die pensioen ontvingen en 1377 weduwen, elk goed voor $30 per maand. En dat tijdens de Depressie! In Georgia waren er in 1952 altijd nog 401 weduwen, die de staat $361.000 per jaar kostten.
Van de uitkeringen werd iemand niet rijk, echter. In het noordelijke systeem kreeg iemand in 1862 die 100% invalide was, slechts $8 dollar per maand. Vergelijk hiermee de soldij, die toen $13 voor de Union en $11 voor de Confederacy bedroeg en wat al ver onder een normaal, gemiddeld maandloon lag. Maar de bedragen werden tijdens de oorlog hoger om meer soldaten te kunnen rekruteren. In 1912 werd de uitkering opgeschroefd tot maximaal $30 per maand.
Waar het weduwen betreft, wordt het ineens verwarrend. Een eerder bericht had me al geleerd dat in 2003 de laatste weduwe overleden zou zijn op 93-jarige leeftijd, die op haar 18e haar 81-jarige veteraan gehuwd had. Dit is de hierboven genoemde Gertrude Janeway. Later leerde ik dat Maudie Hopkins na haar gestorven is. Janeway was een Union weduwe, Hopkins een Geconfedereerde weduwe. Helaas stellen sommige bevooroordeelde of slecht-geïnformeerde bronnen iets wat voor het voormalige noorden geldt gelijk aan geldend voor het hele land, waardoor ze lukraak de weduwe Janeway de laatste Burgeroorlogweduwe noemen zonder de significante vermelding dat er nog een geconfedereerde weduwe in leven was.
Maar nu is er dan mevrouw Jackson. Even dacht ik dat de twee berichten op een noordelijke en zuidelijke weduwe konden slaan, omdat ik toen nog niet op de hoogte was van mevrouw Hopkins en aangezien Private Bolin voor Missouri vocht, maar bij beter lezen zag ik dat zijn eenheid een noordelijke eenheid was. En daarna zag ik dus dat bericht over de weduwe Hopkins. Dus dat was het niet. Ik denk dat de verwarring is ontstaan, omdat de weduwe uit 2003 wel van het pensioen gebruikt maakte en weduwe Jackson blijkbaar niet. Want het bericht over Helen Viola Jackson vermeldt dat ze wel recht had op een veteranenpensioen, maar daar geen gebruik van maakte. Daarmee stond ze dus niet op de officiële lijsten en is ze over het hoofd gezien.
En is het hoofdstuk wel afgesloten? Want ook wezen hebben recht op dit pensioen. Jazeker, het is nu in 2020 definitief afgesloten. Op 31 mei van dit jaar stierf namelijk de 90-jarige Irene Triplett, de dochter van een veteraan, die eerst voor het zuiden had gevochten, gedeserteerd was vlak voor Gettysburg en toen voor het noorden had gestreden. Ze werd geboren in 1930, toen haar vader bijna 84 was. Sinds de dood van haar vader in 1938, kwam ze in aanmerking voor een pensioen, omdat ze door een geestelijke beperking als een hulpeloos veteranenkind werd aangemerkt. Zij ontving vanaf de dood van haar vader $73,13 per maand voor een totaalbedrag van $73.000 of $344.000 als het wordt aangepast voor inflatie.
Maar vanaf 31 mei 2020 worden er dus geen pensioenen meer uitgekeerd die aan de Burgeroorlog gerelateerd zijn. Twee weken geleden stierf Helen Viola Jackson, voor zover we weten de laatst levende Burgeroorlogweduwe en daarmee kwam een einde aan een tijdperk. En daarom vond ik het minuscule berichtje, dat door velen gemist zal zijn, interessant.
Overigens… geconfedereerde soldaten werden pas in 1958 officieel beschouwd als oorlogsveteranen…